woensdag 29 februari 2012

It Came From Cold War America, Chapter 2: Matters of Genre & Representation


No movie news for me today. But fortunately there's still the wealth of my college days' material to post on this blog for the interested reader. So today I continue what I begun last week, posting the second part of my paper It Came From Cold war America: Science and American Science Fiction Movies in the Fifties.


Hoofdstuk 2: Genrekwesties

Voordat verder wordt ingegaan op het sciencefictiongenre in de jaren vijftig, is het noodzakelijk een poging te doen de term ‘sciencefiction’ te definiëren. Dit is geen gemakkelijke zaak, aangezien er geen sluitende definitie valt te maken. Desondanks dien ik de term toe te lichten, alsmede aan te geven waarom de films die ik voor dit onderzoek gebruikt heb tot dit genre gerekend kunnen worden. Ik zal hierbij enkele definities van filmtheoretici betrekken.
Sciencefiction heeft altijd nauwe banden onderhouden met het horrorgenre, en ook in de jaren vijftig was dit sterk het geval: er was duidelijk sprake van overlapping tussen beide genres. Vooral in de tweede helft van het decennium, naarmate de B-films van het genre zich meer op de monsters en minder op de science gingen richten, valt er nauwelijks een concrete scheiding tussen beide genres te trekken.
In haar artikel ‘Science in Skirts’ geeft Noonan een zeer bruikbaar overzicht van pogingen van verschillende theoretici om een concrete genredefinitie van sciencefiction te formuleren. Menville beschrijft het genre als volgt:

The science-fiction film is based on speculation as to what could or will possibly occur, given a valid scientific premise. To extrapolate on this premise, the film maker enlarges upon it, speculates on what could conceivably occur, no matter how improbable it may seem.’1

Deze definitie is voor jaren vijftig sciencefiction niet zeer houdbaar, aangezien de science in dit decennium, enkele uitzonderingen daargelaten, meer pseudoscience is: het is nonsens, bedoeld om een verhaal voort te stuwen. Doorgaans heeft het geen enkele realistische connectie met echte wetenschap, of te weinig om te kunnen spreken van een ‘valid scientific premise’. Vooral de films uit de tweede helft van het decennium die meer horror dan sciencefiction lijken vallen zo buiten de boot. Menville, die zijn definitie in 1959 formuleerde, rekende deze films dan ook niet mee2, maar ik wil dit wel doen. Een definitie die voor mijn onderzoek bruikbaar is moet sciencefiction niet afhankelijk laten zijn van echte onvervalste wetenschap. In dat geval zou alleen Destination Moon een echte sciencefictionfilm genoemd mogen worden.
Vivian Sobchack betrekt het horrorgenre wel in haar definitie. Zij probeert een balans te vinden tussen beide genres. Hoewel zij geen concrete definitie maakt, geeft ze wel een voorbeeld van hoe zo’n definitie zou kunnen luiden:

Such a definition might read: The SF film is a film genre which emphasizes actual, extrapolative, or speculative science and the empirical method, interacting in a social context with the lesser emphasized, but still present, transcendentalism of magic and religion, in an attempt to reconcile man with the unknown.’3

Sobchacks voorbeelddefinitie is een stuk bruikbaarder voor dit onderzoek. Er is nu ruimte voor de horror in sciencefictionfilms. Bovendien schrijft zij ook over de noodzaak een visuele dimensie, in de vorm van semantische kenmerken van sciencefictionfilms als ruimteschepen en aliens, in een definitie te betrekken4. Aangezien zulke semantische kenmerken in de B-films uit de late jaren vijftig vaak het enige houvast zijn om deze films niet uitsluitend als horror te typeren, is dit een goede toevoeging aan de definitie. De reden dat Sobchack horror bij haar definitie betrekt is overigens dat zij de vele creature features (films gericht op één of meerdere onmenselijke creaturen die terreur zaaien) in de jaren vijftig onder haar definitie wil scharen, hoewel zij meent dat deze een genre apart vormen, en eigenlijk noch sciencefiction, noch horror zijn5.
Bill Warren hanteert een definitie die nauw aansluit op die van Sobchack maar nog breder is, aangezien hij weinig moeite wil doen het genre te definiëren. Hij omschrijft het als volgt:

A science fiction movie has to be a fantasy film in which the fantastic element is rationalized as being explicable in scientific terms. (…) An attempt is made to explain it in quasi-scientific [sic] terms.6

Deze definitie is zeer breed, en omvat een hoeveelheid aan films die doorgaans niet tot het genre gerekend worden. Desondanks betrekt hij er een element bij dat ik belangrijk acht voor sciencefiction in de jaren vijftig: de quasi-science. Praktisch alle sciencefictionfilms uit de jaren vijftig bedienen zich hiervan, en een goede definitie zou dit element moeten bevatten.
Zoals gezegd behandel ik het sciencefictiongenre aan de hand van drie subgenres die prominent waren in de jaren vijftig, en destijds het grootste deel van het filmgenre besloegen.
Deze drie subgenres zijn het alien invasion genre, het terrestrial creature genre, en het altered human genre. Een vierde subgenre dat Noonan noemt, het man into space7 genre, laat ik hier achterwege. De reden voor deze omissie is dat films uit dit subgenre de neiging hebben zich in de toekomst of op andere planeten af te spelen. Dit zwakt naar mijn mening de relatie met de tijdsgeest van de jaren vijftig af, wat een belangrijk deel van mijn onderzoek is. De films waaruit mijn corpus bestaat spelen zich allen globaal af in de tijd waarin ze gemaakt zijn. Ik ben van mening dat deze films een realistischere representatie van de Amerikaanse samenleving en wetenschap in de jaren vijftig geven8. Desondanks zijn bepaalde films uit dit genre, waaronder Destination Moon, wel relevant voor opmerkingen over de tijdsgeest of onderzoek naar representatie, waardoor ze in hoofdstuk 3 en 4 wel behandeld worden.
De eerste twee subgenres worden door praktisch alle critici als zodanig erkend. Het altered human genre heb ik daarentegen zelf geformuleerd. Naar mijn mening is dit wel degelijk een apart subgenre, hoewel theoretici het doorgaans of onder het terrestrial creature genre scharen, of het als horror bestempelen. Beide mogelijkheden zijn naar mijn mening onjuist. Ten eerste is de scheiding tussen horror en sciencefiction in de jaren vijftig vaak zo vaag dat horrorfilms waarin een rol voor science is weggelegd net zo min moeten worden overgeslagen als sciencefictionfilms met horrorelementen (zoals de terrestrial creature films). Ten tweede is het overheersende thema in terrestrial creature films Man against Nature, terwijl dit bij altered human films zelden het geval is, aangezien hier andere thema’s overheersen.
Bij mijn uiteenzetting per subgenre zal er meer over de precieze definities van deze subgenres en hun kenmerken gezegd worden, alsmede de reden dat zij tot het sciencefictiongenre gerekend worden. Hier kan alvast gezegd worden dat de definitie van elk subgenre elementen bevat van zowel Sobchacks als Warrens definitie van sciencefiction. In alle drie de subgenres speelt wetenschap een doorslaggevende rol, hoewel het hier niet om realistische wetenschap gaat, maar om fictieve wetenschap. Desondanks kan gesteld worden dat de wetenschap in deze subgenres een metafoor is voor correcte wetenschap, of de gedachtes die men in de jaren vijftig had over wetenschap en haar rol in de samenleving. Alvorens over te gaan op een analyse van de rol die wetenschap in de verschillende subgenres inneemt, is het noodzakelijk te kijken naar opvattingen over en representatie van echte wetenschap in de vijftiger jaren, en hoe dit terug te zien is in de sciencefictionfilms in deze periode.
1 Noonan 2003: 26
2 Noonan 2003: 29
3 Noonan 2003: 28
4 Noonan 2003: 31
5 Noonan 2003: 38
6 Noonan 2003: 39
7 Noonan 2003: 64
8 De resterende drie subgenres beslaan overigens het grootste gedeelte van het sciencefiction genre als geheel, aangezien man into space films doorgaans dure producties waren vanwege het hogere aantal kostbare sets en effecten (zoals ruimteschepen, laserpistolen en buitenaardse werelden). Films als Forbidden Planet en This Island Earth zullen bij dit onderzoek niet betrokken worden. Een vervolgonderzoek zou echter niet misstaan.




Hoofdstuk 3: Representatie

Films ontstaan niet in een vacuüm. Bij het maken van praktisch elke film komen opvattingen over op dat moment in de samenleving spelende issues in impliciete of expliciete mate naar voren. De wereld die geschapen wordt in films is zo geheel of gedeeltelijk representatief voor de echte wereld. Vooral in het sciencefictiongenre is dit sterk het geval: dit genre geeft filmmakers de kans thema’s die in de maatschappij moeilijk te bespreken zijn in een verhulde vorm te behandelen en mogelijk bespreekbaar te maken. Maar ook onbewuste opvattingen, op politiek of cultureel gebied, kunnen in films aangetroffen worden. In dit hoofdstuk wil ik ingaan op enkele thema’s uit de Amerikaanse samenleving in de vijftiger jaren die gerepresenteerd worden in de sciencefictionfilms uit deze tijd, als voorbeeld van hoe representatie in dit genre te werk gaat, alvorens in hoofdstuk 4 over te gaan op de wijze waarop de tijdsgeest het genre beïnvloedde. Ik noem hier niet alle thema’s die we in het genre kunnen aantreffen, maar pik de voornaamste eruit.
Een eerste thema dat in verkapselde vorm in het genre in deze tijd wordt gerepresenteerd is het effect van de Koude Oorlog, voornamelijk de angsten voor het onbekende en de paranoia die hieruit voortvloeiden. De red scare, de angst voor het communisme, zat er goed in en werd aangewakkerd door de media en de politiek. Het sciencefictiongenre speelde hier op twee verschillende manieren op in.
De eerste manier bevestigde de angst voor het onbekende, waarin de indringers (aliens, monsters) een bedreiging vormen voor de mensheid (of specifieker: voor Amerika). Parallellen kunnen vaak getrokken worden tussen de indringers en de communisten1: exemplarisch zijn hier de Marsbewoners (afkomstig van de rode planeet) die hun wereldinvasie op de kapitalistische landen (de communistische landen worden simpelweg niet genoemd) lijken te richten in The War of the Worlds (USA: Byron Haskin, 1953). Een ander voorbeeld vormen de aliens in Invasion of the Body Snatchers (USA: Don Siegel, 1956), die mensen overnemen en assimileren in een emotieloze samenleving waarin iedereen gelijk en gelukkig is. In deze reading kunnen de indringers gezien worden als symbolisch voor het communisme, wat Lucanio aanduidt als ‘aliens and monsters as surrogates for the Sino-Soviet menace2. De indringers in zulke films kunnen gezien worden als symbolisch voor de communistische staten door hun gedrag waarmee ze de Amerikaanse waarden en samenleving ondermijnen. Gelukkig zijn er heldhaftige, vaak doorsnee Amerikaanse, personages die, meestal in samenwerking met het leger, zulke invasies weten terug te dringen.
De tweede manier staat hier lijnrecht tegenover, en waarschuwt juist voor de gevolgen van paranoia en xenofobie. De indringers in deze films hebben vaak het beste met de mensheid voor, of zijn neutraal. Ze proberen mensen te waarschuwen voor het dood en verderf wat de haat tussen staten (oftewel de Koude Oorlog) kan veroorzaken, maar worden hierop zelf begroet met haat en angst. Slechts enkele mensen, meestal intellectuelen of tolerante mensen, horen hun boodschap. Hier zien we dus een kritiek op ‘normality’: wezens die ons willen helpen worden geschuwd slechts omdat ze anders zijn3. Sterke voorbeelden zijn hier The Day the Earth Stood Still, waarin een alien ons waarschuwt voor onze haat en vernietigingsdrang, en It Came from Outer Space (USA: Jack Arnold, 1953), waarin gestrande aliens zo snel mogelijk weg willen omdat ze vrezen dat hun voor mensen afschrikwekkende uiterlijk slechts agressie teweeg zal brengen. Slechts in een enkel geval wordt er echt geluisterd naar de aliens. Het curieuze Red Planet Mars (USA: Harry Horner, 1952), waarin na contact met Mars blijkt dat deze planeet een paradijs is dankzij het woord van God, waarop revolutie de Aarde overspoelt, is hier het enige sterke voorbeeld. Deze tweede manier kijkt reflexief naar de destijds heersende situatie, en probeert te waarschuwen voor paranoia en vreemdelingenhaat.
Een tweede thema dat in het genre wordt gerepresenteerd is verwant aan dit eerste thema. Het betreft echter niet de ‘Us vs. Them’ positie die we aantreffen tussen Amerika en de communistische staten, maar heeft betrekking op een vergelijkbare ‘Us vs. Them’ positie binnen de Amerikaanse samenleving zelf. De politieke situatie zorgde voor een sterke scheiding tussen left-wing en right-wing. De left-wing was liberaal en niet intolerant jegens andersdenkenden, de right-wing stond daar pal tegenover, was conservatief en richtte zich sterk op het behoud van Amerikaanse normen en waarden, waarbij andersdenkenden geschuwd werden. Deze politieke scheiding is tegenwoordig nog steeds sterk aan te treffen in de Amerikaanse maatschappij, maar is minder zichtbaar in de filmindustrie, die nu overwegend left-wing georiënteerd is. In de jaren vijftig echter was deze scheiding wel merkbaar in Hollywood, en ook in het sciencefictiongenre is hij terug te vinden.
De manier waarop een film left-wing of right-wing getypeerd kan worden hangt samen met het eerste thema, waarin representatie van met de Koude Oorlog verwante factoren behandeld werden. De films die aliens als goedbedoelde of neutrale wezens typeerden waren left-wing: de hoofdpersonages in deze films, meestal dromerige en wat naïeve leden van de intellectuele elite, staan open voor hun boodschap en helpen hen met hun doel, bedreigd door de intolerante samenleving die hen wantrouwt4. De films die indringers als kwaadaardig en destructief zagen zijn right-wing: de indringers bedreigen Amerika en haar waarden, en moeten met geweld worden teruggedrongen om de status quo te kunnen hervatten5. De hoofdpersonages in deze films zijn doorsnee Amerikanen waar het gewone publiek zich mee kon identificeren. De indringers waren daarentegen eendimensionaal, slechts gericht op vernietiging van de mensheid, en hadden weinig menselijke kenmerken. Dankzij de effectieve samenwerking tussen wetenschap en leger, symbolisch voor de eenheid van de staat, konden zij vernietigd worden, zoals te zien is in bijna alle alien invasion en terrestrial creature subgenres (zie paragrafen 5.2 en 6.2).
Opmerkelijk is hierbij het verbond dat Hollywood en het Amerikaanse leger aangingen in deze periode: in ruil voor positieve representatie, soms zelfs directe propaganda, van het leger, kreeg de filmindustrie de materiële steun van het leger in de vorm van legeruitrusting, soldaten en materiaal voor films waarin deze gebruikt konden worden. Voor het sciencefictiongenre, waarin de indringers die de Aarde bedreigen door het leger teruggedrongen moesten worden, was deze steun van groot belang, waardoor het leger in dit genre zelden negatief wordt gerepresenteerd, zowel in de left-wing als in de right-wing films6.
Een derde thema dat naar voren komt in het genre in deze tijd was kritiek op bepaalde facetten van de Amerikaanse cultuur, waaronder het Fordisme. Hoewel het Amerika op economisch gebied goed ging, droeg de economische groei sociale problemen met zich mee: veel mensen vreesden voor een verlies van persoonlijkheid en individualisme en voelden zich niet meer dan raderen in het systeem. Ook dit ‘loss of self’ werd in het sciencefictiongenre gerepresenteerd. In meerdere films wordt de mensheid bedreigd door fysieke of mentale overname door indringers in een emotieloos collectief waarin iedereen gelijk is. Voorbeelden zijn onder andere Invaders from Mars (USA: William Cameron Menzies, 1953) en The Blob (USA: Irving S. Yeaworth, 1958). Invasion of the Body Snatchers is hier echter het sterkste voorbeeld, wat opvallend is, aangezien het hierboven al genoemd werd in de context van de angst voor een communistische invasie7. Deze film kan dan ook op verschillende manieren gelezen worden. Het is interessant dat de kenmerken die men in het sciencefictiongenre ziet in de representatie van de Sovjets ook toegeschreven worden aan de kenmerken van de representatie van de negatieve aspecten van de Amerikaanse samenleving zelf! Meerdere readings zijn dus toepasbaar8, maar geen van hen heeft perse gelijk: de toeschouwer mag zelf speculeren over welke reading hij verkiest, aangezien het einde van de film wat dat betreft open gelaten is.
Naast deze vaak terugkerende thema’s worden ook andere thema’s in mindere mate gerepresenteerd in het sciencefictiongenre in deze tijd, zoals de veranderende positie van de vrouw in de Amerikaanse samenleving, de plaats van de mens in de natuur of de kosmos en de angst voor wereldvernietiging door middel van een atoombom. In deze scriptie kijk ik echter naar de manier waarop wetenschap in dit genre gerepresenteerd wordt. Daarvoor is het eerst nodig dat ik kijk naar verschillende opvattingen over wetenschap die destijds speelden in de Amerikaanse samenleving.

1 Jancovich, Mark. Rational fears: American horror in the 1950’s. Manchester: Manchester University Press, 1996: p. 15
2 Lucanio, Patrick. Them or us: archetypal interpretations of fifties alien invasion films. Indianapolis: Indiana University Press, 1987: 42
3 Jancovich 1996: 82
4 Biskind, Peter. Seeing is believing: how Hollywood taught us to stop worrying and love the fifties. New York: Pantheon Books, 1983: p. 144
5 Biskind 1983: 120-121
6 Vieth 2001: 72-74
7 Jancovich 1996: 64
8 Jancovich 1996: 26

maandag 27 februari 2012

Oscars 2011: the results



-Best Picture: correct!

-Best Leading Actor: correct!

-Best Leading Actress: incorrect...
Second choice: correct.

-Best Supporting Actor: incorrect...
Second choice: correct.

-Best Supporting Actress: incorrect...
Second choice: correct.

-Best Director: correct!

-Best Original Screenplay: incorrect...
Second choice: correct.

-Best Adapted Screenplay: correct!

-Best Animated Movie: incorrect...
Second choice: correct.

-Best Foreign Movie: incorrect...
Second choice: incorrect...

-Best Cinematography: correct!

-Best Editing: incorrect...
Second choice: incorrect...

-Best Art Direction: correct!

-Best Costume Design: incorrect...
Second choice: incorrect...

-Best Makeup: correct!

-Best Score: correct!

-Best Song: correct!

-Best Sound Mixing: incorrect...
Second choice: correct.

-Best Sound Editing: incorrect...
Second choice: correct.

-Best Visual Effects: incorrect...
Second choice: correct.

-Best Documentary: incorrect...
Second choice: correct.

Correct: 9
Correct on second choice: 9
Fully incorrect: 3

Not a bad score overall. Surprising to see how many of my second choice hunches proved to be right. I guess I should listen to that silly voice inside my head more... And Rango won! Wow, who would have thought the Academy would condone a gritty weird movie about talking animals appropriating an iconic American genre, with a fair amount of jokes about alcohol and inbreeding? There's hope yet for oddball animation in mainstream cinema!


So, are there some decisions I feel like bitchin' about? Sure. Drive didn't even get that one Oscar it was nominated for, the Academy must really hate that movie! Also, it's obvious the potential of Motion Capture is still way over the Academy's head, robbing the Apes of their prize. I'm also quite disappointed by the choices of winning actresses. It's no news Meryl Streep is a good actress, and it's harsh to see poor Rooney Mara paying the price for that, losing to that old hag. I guess two Oscars for Streep just wasn't enough, eh? A similar feeling rose when Bérénice Bejo didn't get the Oscar for a performance just as gripping as Dujardin's. They really made The Artist work together, neither of them did it single handedly. Giving one an award and the other none seems cruel. Other than that, me and the Academy seem to be largely on the same page. So where can I apply for Academy membership again? I still see room for improvement!


zondag 26 februari 2012

Phenomenon!

The Muppets: ****/*****

I had this really bad day at work last Friday. Any Friday is bad, but this one was particularly nasty. I planned to see Hugo afterwards, but I really needed something less complex (and shorter) to take my mind of my misery. So in an almost spontaneous burst of 'whateverism' I went to see The Muppets instead. Oh my, am I glad I did... I left the theatre happy and in a positive mood (which according to my colleagues is a rarity these days).

Why turned the experience out to be so uplifting? Because the Muppets are plain simple fun! There's nothing more to them, and nothing less. And this attitude has kept them popular and alive for well over thirty years, despite their notable absence in the last decade. Now that they're back, it's surprising to see how much they've stayed the same, despite the passing of creator Jim Henson and Frank Oz' unwillingness to participate in their latest venture. They're still puppets (and the occasional man in a suit) performed by puppeteers and tireless craftsmen that make them feel fully alive, without the almost obligatory use of CGI which rules Hollywood animation today.


Even in terms of plot nothing much has changed. Bottom line is a variety show needs to be put up and despite the usual setbacks the old team succeeds perfectly. Of course, the necessity for the show is a bit more severe this time, considering the old Muppet studio is being threatened by a deliciously stereotypical greedy oil baron by the name of Tex Richman (played with an abundance of maniacal laughs by Chris Cooper) who plans to tear it all down and drill for oil, while at the same time acquiring the Muppets' name with the intent to exploit it solely for profit, resulting in his creation of the Moopets, a team of 'harsh and cynical Muppets (consisting of minorities and New Jersey type puppets) for a harsh and cynical world'. Of course, you can question the political agenda the film makers had with this villain and his minions, which right wing America – thanks to the Fox channel – certainly has done, outing the Muppets as 'Marxist puppets', but in the end it could have been any type of greedy, sleazy character in his place. How about a wealthy and overly powerful, conservative, Rupert Murdoch type media tycoon next time? The negativity brought by the bad guy is of no consequence, and neither are his sinister goals: it's the cheerful attitude displayed by the good old Muppets that sticks with us for days.

Of course the story has to start with one Muppet, and it's not Kermit this time. Enter Walter, a rather generic Muppet who has grown up with his human brother Gary (a likeable Jason Segel) watching and loving The Muppet Show. (The concept of a Muppet and a human being actually related by blood is a bit uncomfortable and raises intriguing but disturbing questions about Muppet procreation, but we're not supposed to consider this at all, and certainly kids won't. After all, the idea of a pig falling for and even marrying a frog with the full intent to 'raise tadpoles' is equally alienating, but few children would even stop to think about this for more than a few seconds. If adults see this as disgusting, it's their own sense of reading too much into these things that gets the better of them.) Gary has the problem of not being able to choose between maintaining his relationship with Walter, or moving on with his girlfriend Mary (a 'too cute to be true' kind of Amy Adams). Walter is blind for this and only cares about the Muppets, which eventually results in both brothers having to decide where their allegiances lie: are they men or Muppets? This naturally also deslves into the typical 'believe in yourself' and 'follow your heart' type of memes being thrown out all over the place in the second half of the movie, but despite these life lessons being cliché ridden they don't get in the way of the real fun, which is the only thing the movie really strives to be, at which it succeeds wonderfully.

When Walter discovers the old Muppet facilities are in grave danger he seeks out Kermit who, Kermit being Kermit, is immediately willing and able to help. In a string of scenes we see Kermit and Walter getting the old team of our most beloved Muppets together, resulting in a hilarious montage of characters being re-recruited in rapid succession, with the intention of not ruining the pace of the movie. It's clear from such comments the Muppets are as self aware of their being in a movie as ever, which is exactly the way we like them. When the final obstacle, which turns out to be Miss Piggy's obsessive love for Kermit that hasn't made her able to get over her separation with her little green friend, is out of the way, the challenge of putting up a show that brings the Muppets back into the audience's collective conscience is on, resulting in the usual silly sketches and situations, all the while being sabotaged by Richman and his band of nefarious anti-Muppets. But even the bad Muppets eventually take the side of the real Muppets. It would be impossible for anyone not to do so.


Of course the human element has not been forgotten. In fact, on occasion it's awkwardly dominating, especially in the scenes with Gary or Mary singing and dancing with other humans while there's not a Muppet in sight. Fortunately these scenes work well enough to make us care enough about the human actors not to see them as getting in the way of our true heroes, and their respective song and dance numbers are merry enough to make us roll with them. But the film sees its greatest moments of strengths whenever it's just a bunch of Muppets goofing around, preferably mockingly making fun and play of a celebrity in a cameo role, of which there are plenty (the most memorable ones being provided by Jim Parsons, Emily Blunt and Zach Galifianakis).

In their struggle to find network backing, the Muppets come against a cynical network executive who claims the Muppets are 'not relevant anymore' in the modern world. And she's damn right! There's no real point being made by these Muppets (unless you go with the anti-capitalist messages, which the movie doesn't encourage you to do), other than us being provided with uncomplicated merriment. 'Bringing laughter' is the Muppets' grand gift, this movie claims on more than one occasion, and since the film completely entertains both kids and adults alike, it's proven to be right. This is fun in its most basic shape and it never pretends to be more than that. Despite the dreaded move of the Muppet franchise to the Disney corporation (parallels to which can also be attributed to the Richman character), the Muppet phenomenon successfully enters the 21st century by being what it has always been: good spirited entertainment for all. And it's not even in 3-D, because 'the Muppets are as one-dimensional as they've always been' (Waldorf's words, not mine). Thankfully!


zaterdag 25 februari 2012

Oscars, Oscars everywhere, but not a Drive to win!




Oscar day is less than two days away now, so I thought I'd skip the usual discussion of a movie I watched the last few days and discuss my particular pick of winners instead, either movies I think will win, or movies I hope will win (wouldn't it be great if these two were one and the same?). First of all, I must protest against the Academy's decision not to nominate Drive for Best Picture, which it easily deserves. What is the point of expanding the number of Oscar nominees for Best Picture from five to ten if you ignore the tenth? So only nine nominees this year, but at least most people agree which movie would have been number ten, and which movie would have won in general. By omitting Drive and not picking a tenth movie, the Academy might as well have outright stated this movie would have won if it wasn't too violent for the Academy's taste, even though decreasing the gore levels would have made Drive a less effective movie. Similarly, also very disappointing to see Michael Fassbender is not nominated for Best Actor for his revealing role in Shame, but of course we can't have a civilized institute like the Academy promoting nudity in movies. Both cases of severe neglect were rather predictable, the Academy being the rigid backward uptight American institute it is, obviously uncomfortable with actors showing what they consider 'explicit nudity' (a penis) or films displaying extreme violence (a man getting his head kicked into pulp while using an elevator), despite such actors and films being actually excellent and already enjoying a rather large amount of positive critique around the globe. It's the same small minded thinking that robbed Mickey Rourke of his well deserved Oscar for The Wrestler just for using a swear word the day before the ceremony, but it's the way it is so we can do nothing but complain about it. A lot.

So, eliminating two given winners, what remains? Still a fair amount of good motion picture making fortunately, though also a decent amount of nonsensical nominations (War Horse for best picture? Really?). So here are my predictions:

-Best Picture: The Artist. Not only is it celebrating Hollywood's roots (and to some extent, the Academy's) in a fantastic way, it's also the most original constructed piece among the nine nominees, using all the ancient techniques that started it all. Plus, it's actually from France, and it would be deliciously ironic to have a French movie win this American price by largely just eliminating the language barrier altogether, yet illustrating that a well crafted motion picture can charm audiences everywhere. Also, with Drive out of the picture, the competition just doesn't seem up to it. All good movies, sure, but few of them seem like actual Best Picture material.
Second choice: Hugo.



-Best Leading Actor: Jean Dujardin for The Artist. Such a riveting and charming performance! The full emotional spectrum, but doing away with dialogue, thus making it harder for the actor to convey his character's feelings, and Dujardin excelled at this.
Second choice: George Clooney for The Descendants.

-Best Leading Actress: Rooney Mara for The Girl with the Dragon Tattoo. A very challenging and sometimes shocking performance, made more difficult by various metal appliances, some excessive body paint and an obligatory Swedish accent (though in this movie her male counterpart didn't need one, since he's already an established star and apparently doesn't need to show why he is by turning to silly accents). Considering Rooney's limited experience so far this is a genuine tour-de-force. Definitely a young actress to keep watching!
Second choice: Meryl Streep for The Iron Lady.

-Best Supporting Actor: Kenneth Branagh for My Week with Marilyn. One great Shakespearean actor playing another, and doing a grand job at it. Besides, the poor man has been nominated four times before for an equal number of different departments of making movies, and he always left empty handed. Fifth time is the charm, or keeping with tradition?
Second choice: Christopher Plummer for Beginners.

-Best Supporting Actress: Bérénice Bejo for The Artist. Same reasons as Jean Dujardin above, plus the fact she's even more charming and just generally cute. Just as we want this pair to live happily ever after together in the movie, we want them to leave with one of those funny gold statues together.
Second choice: Octavia Spencer for The Help.

-Best Director: Michel Hazanavicius for The Artist. I could tell you why, but I don't want to sound repetitive by now. So I'll just say he should win an Oscar because he made a good movie that really, really deserves it. And I might also refer you to my article on The Artist, since I'm not above shameless self-promotion.
Second choice: Martin Scorsese for Hugo.

-Best Original Screenplay: The Artist. You try and write a screenplay for a movie that has no dialogue.
Second choice: Woody Allen's Midnight in Paris.

-Best Adapted Screenplay: The Descendants. The other nominees, except for Hugo, seem too politically charged or too subversive to win in this category under the current conservative climate in the Academy. So it's a toss-up between Hugo and The Descendants, and I go for the latter because the Academy usually favors a movie that is all about characters, while Hugo (which of course is not at all lacking in the character department) also has that visual element to it the Academy often seems to regard with a bit of disdain. If there's one category that's basically a wild guess, it's this one.
Second choice: Hugo.

-Best Animated Movie: Kung Fu Panda 2. I would have said Rango, but I figure it's much too subversive and bizarre for the Academy's limited taste. Kung Fu Panda 2, though potentially suffering from being a sequel (also something the Academy often is intolerant of), seems like a safer bet. The other choices are either too artsy or simply not Oscar material (Puss in Boots? Come on!).
Second choice: Rango.

-Best Foreign Movie: In Darkness. Holocaust drama. What more needs there to be said about this one? Kate Winslet is living proof.
Second choice: Rundskop.

-Best Cinematography: Hugo. Martin Scorsese + 3-D = kickass camera work.
Second choice: The Tree of Life.

-Best Editing: The Artist. Though containing a lot of fairly straight forward montage due to the use of old techniques needed to give the movie a classic feel, there's also some fabulous split-screen and wiping going on which is simply too beautiful to ignore. Striving not to be boring, the editor and director turned to various daring pieces of editing (some nearly extinct these days) to convey the overall mood much more dramatically.
Second choice: Hugo.

-Best Art Direction: Hugo. Only a master of motion pictures like Scorsese could make such a wonderful combination of history and fantasy come alive so breathtakingly visually, making use of the set dressing in such a vivid fashion. The other contestants, though good in their own right, don't even come close.
Second choice: Harry Potter and the Deathly Hallows Part 2.

-Best Costume Design: Anonymous. Underwhelmed by this year's offer of costumes, I go for the safe bet of splendid Elizabethan outfits. Fairly typical.
Second choice: Jane Eyre.

-Best Makeup: The Iron Lady. Look what they did to poor Meryl Streep, she looks like an old hag! And so did Margaret Thatcher.
Second choice: Albert Nobbs.

-Best Score: The Artist. Very little dialogue and sounds effects, so the music has an even bigger job at making the action feel compelling and emotional, and it succeeds at every turn.
Second choice: The Adventures of Tintin: The Secret of the Unicorn.

-Best Song: 'Man or Muppet' from The Muppets. Great song, also kinda catchy (like it or not). You haven't lived until you've wondered whether Jim Parsons could actually be a Muppet while pretending to be singing to this song. Anyway, it's the Muppets, song is their forte. Plus, the competition is practically non-existent.
Second choice: Rio.



-Best Sound Mixing: Transformers: Dark of the Moon. Okay, so the movie is utter trash, but the sound effects are great, again. It's not enough to carry the movie, but at least it makes these digital robots turning into cars feel somewhat real.
Second choice: Hugo.

-Best Sound Editing: Drive. Making great use of simple sound effects and good songs to achieve a maximum level of dynamics and full audience participation in this hellish joy ride. Besides, Drive should at least take home one Oscar after being ignored so drastically. Since this is the only category it's nominated for (Humbug! Shenanigans!), it might as well be this one. Otherwise, I would feel fine if the director of the movie winning Best Picture (unless it be The Artist) gets viciously assaulted by the director of Drive while on the elevator with this films's score in the background. Seems poetic justice.
Second choice: Hugo.

-Best Visual Effects: Rise of the Planet of the Apes. It's about time Andy Serkis got an Oscar for mo-capping so many fantastic digital creatures (even though he won't be the one to accept it). Motion Capture is a grand effects breakthrough but the Academy has yet to really acknowledge its potential. Here's their chance to right this wrong.
Second choice: again, Hugo.

-Best Documentary: Pina. A documentary about ballet, making full use of 3-D's potential. Seems like quite a cinematic achievement, for 3-D, documentaries and ballet.
Second choice: Undefeated.

And there you have it. Time will prove me right. Or wrong. Or 7 out of 21 right or wrong. Or another possible combination. Depending on how wrong I was, expect a follow-up to this piece next week. If I turn out to be 100% correct (fat chance!), I'll leave it at this and celebrate it by watching a Drive/Shame double feature.

woensdag 22 februari 2012

It Came From Cold War America, Introduction & Chapter 1



It occasionally occurs I don't get to see a movie for a few days. Since I do like to see my blog updated every other day or so, I'll take such opportunities whenever they arise to post parts of my academic papers (they are too lenghty to be posted here as a whole), starting today with It Came From Cold War America: wetenschap en Amerikaanse sciencefictionfilms in de vijftiger jaren, my first paper concerning science fiction movies in the Fifties and the way they present science. This paper is written in Dutch, though I might translate it in English, if I get any requests for doing so. This paper won me my Bachelor degree at the University of Amsterdam, but I was never really happy with it, which is why I wrote an even lengthier follow-up I ended up being much more contented with (which will be posted here in due time). 




Inleiding

Toen ik acht jaar was nam mijn moeder me mee naar een lezing over UFO’s. Ik was altijd gefascineerd door de mogelijkheid dat buitenaardse wezens onze planeet bezochten. Voor deze lezing was het nooit bij me opgekomen dat zulke wezens sinistere bedoelingen jegens de mensheid konden koesteren. Maar nadat de presentator zijn publiek informeerde over mensen die claimden door wezens te zijn ontvoerd en aan duistere experimenten te zijn onderworpen, heb ik toch enkele nachten wakker gelegen. Mijn fascinatie is er echter niet door verminderd.
Vanaf dat moment las ik alles over buitenaardse wezens dat ik onder ogen kreeg. Vanzelfsprekend raakte ik zo in contact met sciencefiction, een genre dat voornamelijk in audiovisuele vorm een persoonlijke favoriet van me is geworden. Aangezien mij de mogelijkheid naar onderzoek van dit genre voor de Onderzoekswerkgroep Horror, een genre dat vaak nauwe banden onderhoudt met sciencefiction, niet ontzegd werd, besloot ik mij te verdiepen in de geschiedenis van dit genre, waarmee ik slechts in mindere mate bekend was. Naar mijn mening kwam sciencefiction als apart genre in film grotendeels tot stand in de jaren vijftig, toen het door destijds heersende factoren in de Amerikaanse samenleving een ongekende impuls kreeg.
Een factor die mij hierbij van groot belang lijkt, en waar ik me ook altijd sterk voor gefascineerd heb, is wetenschap: de wetenschappelijke mogelijkheden in sciencefiction zijn welhaast onbegrensd en doen de toeschouwer wegzinken in een interessante mogelijke toekomst of alternatieve versie van onze tijd. Wetenschap is wat het sciencefictiongenre apart zet van het horrorgenre. Wetenschap kwam voor de jaren vijftig af en toe voor in horrorfilms, maar in deze periode werd het zo’n belangrijke factor dat het sciencefictiongenre zich concreter afscheidde van het horrorgenre. In deze scriptie wil ik dan ook het verband tussen wetenschap en het genre in deze periode onderzoeken, aangezien wetenschap een belangrijke factor was voor zowel het genre an sich - het is immers wetenschappelijke fictie - als de sociale omstandigheden die het genre tot bloei deden komen.
De hoofdvraag van dit onderzoek luidt als volgt:

Hoe wordt wetenschap gerepresenteerd in Amerikaanse sciencefictionfilms in de jaren vijftig?

Om deze vraag te beantwoorden is het noodzakelijk dat ik een aantal zaken onder de loep neem. Ten eerste acht ik het relevant een kort historisch overzicht van het sciencefiction genre in de jaren vijftig te schetsen, waarbij ik verklaar waar het zijn oorsprong vond, hoe het tot bloei kwam, en hoe het langzaam maar zeker in populariteit afnam. Hierbij zal ook gekeken worden naar een aantal historische zaken die in deze tijd speelden en de loop van het genre sterk beïnvloedden.
Ten tweede moet ik de term ‘sciencefiction’ voldoende definiëren. Welke films uit deze periode worden onder dit genre geschaard, en welke vallen er buiten? Hierbij zal ook gekeken worden naar de nauwe band die sciencefiction in de jaren vijftig (maar ook nu nog) onderhoudt met het horrorgenre. Bovendien zal ik later in het onderzoek een drietal subgenres behandelen dat het grootste gedeelte van de films in dit genre in deze periode besloeg. In deze subgenres komt de representatie van wetenschap in sciencefiction films naar mijn mening het best tot uiting.
Ten derde moet ik de link tussen sciencefiction films uit deze periode en de destijds heersende tijdsgeest bestuderen. Het is immers goed mogelijk dat de conventies van wetenschap die we in deze films waarnemen representatief zijn voor opvattingen over wetenschap die toen heersten. De tijdsgeest kan zo meer vertellen over het genre. Hiervoor is het ook noodzakelijk dat ik me richt op de werking van representatie in dit onderzoek. Vervolgens zal gekeken worden naar door de tijdsgeest bepaalde opvattingen over wetenschap die in het door mij bestudeerde corpus aangetroffen zijn. Hierbij zal gedeeltelijk teruggegrepen worden op voornoemd historisch overzicht.
Nu rest mij nog de keuzes die ik heb gemaakt bij het verzamelen van mijn corpus toe te lichten. Aangezien ik mij wil richten op het Amerikaanse sciencefiction genre in de jaren vijftig behandel ik uitsluitend Amerikaanse films uit de jaren 1950-1959. Het genre en de conventies die erin gehanteerd werden zijn voor het grootste gedeelte van Amerikaanse oorsprong. Desondanks werden zij al snel gekopieerd door filmindustrieën uit andere landen, waarbij vooral Groot-Brittannië en Japan als voorbeeld genoemd kunnen worden. Hoewel het zeker interessant is de relatie tussen films uit deze landen en wetenschap te onderzoeken, zal ik dat hier niet doen. Genrefilms als Gojira (Japan: Ishiro Honda, 1954) en The Quatermass Xperiment (GB: Val Guest, 1955) zullen daarom niet in deze scriptie ter sprake komen.

Hoofdstuk 1: Historisch overzicht: opkomst en bloei van de SF film

Hoewel sciencefiction prominent was in de jaren vijftig was het geenszins een nieuw filmgenre. Al vroeg in de filmgeschiedenis werden er films gemaakt die getypeerd kunnen worden als sciencefiction. Een voorbeeld is Le Voyage dans la Lune (Frankrijk: George Méliès, 1902). Ook tijdens de silent era doken er sciencefictionfilms op, zoals Metropolis (Duitsland: Fritz Lang, 1927). Het was echter pas in de jaren vijftig dat belangstelling voor het genre dankzij bepaalde factoren in de Amerikaanse samenleving tot een hoogtepunt werd gebracht, waarbij er in betrekkelijk korte tijd zeer veel sciencefictionfilms werden geproduceerd. Vooral Brosnan gaat in zijn werk in op de geschiedenis van het genre, waarbij hij een aantal factoren noemt die de boom in de jaren vijftig helpen verklaren1.
Ten eerste was er de space race. De VS en de Sovjet-Unie probeerden elkaar af te troeven op het gebied van de ruimtevaart. Deze wedijver kwam voort uit paranoia en het wantrouwen dat heerste tussen het Oosten en het Westen tijdens de Koude Oorlog. Via de ruimte zouden raketten op andere landen afgeschoten kunnen worden. De natie die het meest bekwaam bleek in de ruimtevaart had zo een tactisch voordeel over haar tegenstanders2.
Ten tweede was er de angst voor UFO’s of vliegende schotels. In 1947 werden voor het eerst vliegende schotels waargenomen, waarna het aantal waarnemingen in de jaren vijftig hoog opliep3. Het is zeer goed mogelijk dat het feit dat er zoveel vliegende schotels werden gezien nauw samenhangt met de paranoia in deze periode4, aangezien argwanende mensen ertoe geneigd zijn dingen te zien die er niet zijn. De Amerikaanse samenleving in deze tijd werd beheerst door de angst voor de communistische staten (hierover later meer). Elk onbekend vliegend voorwerp kon van Russische oorsprong zijn. Hierdoor werden er doorgaans negatieve connotaties met vliegende schotels getrokken. Hoewel de angst voor de Russen nu voorbij is, worden UFO’s nog steeds overal ter wereld gerapporteerd, wat een indicatie kan zijn dat het hier een reëel verschijnsel betreft. In ieder geval werden UFO’s geassocieerd met buitenaards leven, hoewel nooit aangetoond is dat er werkelijk een connectie tussen beiden is. Maar dat weerhield het sciencefictiongenre er niet van erop in te haken5. Niet voor niets zijn veel ruimteschepen in het genre schotelvormig: voorbeelden zijn te vinden in The Day the Earth Stood Still (USA: Robert Wise, 1951), Earth vs. the Flying Saucers (USA: Fred F. Sears, 1956), The Thing from Another World (USA: Christian Nyby, 1951), Forbidden Planet (USA: Fred M. Wilcox, 1956) en This Island Earth (USA: Joseph M. Newman, 1955).
Ten derde waren er de effecten van de Tweede Wereldoorlog. De atoombom had deze oorlog snel en effectief beëindigd en een duidelijk beeld van de macht van wetenschap opgeleverd. De angst voor een atoomoorlog die life-as-we-know-it kon vernietigen zat er bij de Amerikaanse bevolking goed in. Het sciencefictiongenre speelde in op deze angst door films te produceren waarbij de wereld door atoomenergie bedreigd werd, hetzij als gevolg van een atoomoorlog, hetzij dankzij reusachtige wezens geschapen door dit wapen. Bovendien was de wereld na de Tweede Wereldoorlog verdeeld in twee ideologieën, elk met haar eigen supermacht: kapitalisme en communisme. Het feit dat deze supermachten elkaar het licht in de ogen niet gunden leverde een tijdperk van paranoia en angst op. En ook hierop haakte het sciencefictiongenre met succes in6.
De film die als katalysator voor de cyclus sciencefictionfilms in de jaren vijftig wordt beschouwd is Destination Moon (USA: Irving Pichel, 1950). Deze film gaat serieus in op de mogelijkheid een reis per raket naar de maan te maken. De film kan zelfs beschouwd worden als semi-documentaire7. Hoewel het verhaal fictief is, geldt dat niet voor de wetenschappelijke theorieën die erin gehanteerd worden. Tot die tijd waren er geen sciencefictionfilms gemaakt die op een dergelijke manier realistische wetenschap mengden met avontuur. In 1969 landde Apollo 11 met een vergelijkbare raket en overeenkomstige technologie op de maan, waarmee bleek dat Destination Moon verre van fictief was.
Na het succes van Destination Moon – de film won onder andere een Oscar voor beste special effects – raakte het genre langzaamaan in een stroomversnelling. De opeenvolgende jaren zagen een stijgende lijn in de productie van sciencefictionfilms, met steeds meer boxoffice succes. Elke filmstudio waagde er een gokje op, met wisselend succes. Men experimenteerde met variatie binnen het genre, wat leidde tot het ontstaan van verschillende subgenres. Tussen 1953 en 1955 beleefde het genre haar hoogtepunt, waarin genreklassiekers als Creature from the Black Lagoon (USA: Jack Arnold, 1954), Them! (USA: Gordon Douglas, 1954) en Tarantula (USA: Jack Arnold, 1955) elkaar in rap tempo opvolgden8.
Helaas school in de populariteit van het genre ook de kern van haar geleidelijke aftakeling. Onafhankelijke producenten als Roger Corman en Bert I. Gordon waren zich al gauw bewust dat er geld te verdienen viel met het produceren van vlug in elkaar gedraaide en goedkoop gemaakte sciencefictionfilms9, doorgaans bestemd voor de nieuwe teenagermarkt: de jongere generatie van na de Tweede Wereldoorlog die er genoeg geld voor over had en veel tijd in drive-ins doorbracht . In de tweede helft van de vijftiger jaren werd er een groot aantal B-films geproduceerd, waardoor de markt snel verzadigd raakte. Het genre bleef dezelfde thema’s hergebruiken en miste inventiviteit. Ook werd de nadruk steeds meer op de monsters gelegd – want dit waren de publiekstrekkers – en minder op de science, waardoor het genre verschoof richting horror10. De films waren steeds minder serieus te nemen: waar sciencefictionfilms begin jaren vijftig gekenmerkt werden door hun spectaculaire effecten en serieuze thema’s (tolerantie, aanklacht tegen atoomwapens), werden deze B-films voornamelijk getypeerd door goedkope horroreffecten en ongeïnspireerde verhaallijnen. Tot slot werden dezelfde thema’s in het genre constant hergebruikt11. Door overproductie en eentonigheid nam de belangstelling van het publiek langzamerhand af12.
Een andere factor die bijdroeg aan het afslijten van het genre was het feit dat de algemene wetenschappelijke kennis van het publiek vergroot werd dankzij de televisie. Via wetenschappelijke programma’s hield NASA het publiek op de hoogte van vorderingen in de ruimtevaart, waardoor het publiek sciencefiction steeds minder ging zien als science en meer als fictie. Het publiek had meer interesse in NASA’s echte ruimtedrama’s, in plaats van het surrogaat dat sciencefiction leverde. Dankzij NASA was het onmogelijke dat doorgaans tot sciencefiction behoorde nu toch echt mogelijk13. Opmerkelijk is dat ook het aantal waargenomen UFO’s sterk daalde. Wetenschappelijke commissies opgericht door de regering kwamen tot de conclusie dat niets er op wees dat UFO’s van buitenaardse oorsprong waren14. De angst voor de communisten was nog alom aanwezig, maar de vliegende schotelrage was voorbij.
Hoewel het imago van het genre door de productie van het grote aantal B-films eind jaren vijftig een deuk opliep, werd het genre niet volledig de grond in geboord. Het zakte sterk in begin jaren zestig, te wijten aan bovenstaande factoren. Eind jaren zestig kreeg het weer een opleving dankzij het kwalitatief hoogstaande 2001: a Space Odyssey (USA: Stanley Kubrick, 1968), toen nieuwe ontwikkelingen in de space race voor een hernieuwde interesse zorgden. Sindsdien is het af en toe populair en vervolgens minder populair. Maar de productiekwantiteit en publieke belangstelling die het in de jaren vijftig beleefde bleek uniek voor de filmgeschiedenis.

1 Brosnan, John. Future tense: the cinema of science fiction. New York: St. Martin’s Press Inc., 1978: p. 73-74
2 Vieth, Errol. Screening science: contexts, texts, and science in fifties science fiction films. Londen: The Scarecrow Press, 2001: p. 65-66
3 Vieth 2001: 176
4 Brosnan 1978: 73
5 Vieira, Mark A. Hollywood horror: from gothic to cosmic. New York: Harry N. Abrams Inc., 2003: p. 153.
6 Katovich, Michael A., Patrick T. Kinkade. ‘The stories told in science fiction and social science: reading The Thing and other remakes from two eras.’ The Sociological Quarterly, nr. 34 (november 1993), p. 621.
7 Brosnan 1978: 74
8 Baxter, John. Science fiction in the cinema. New York: A.S. Barnes & Co., 1970: p. 130.
9 Brosnan 1978: 118
10 Brosnan 1978: 99
11 Brosnan 1978: 73
12 Baxter 1970: 133
13 Noonan, Bonnie. ‘"Science in Skirts": Representations of Women in Science in the "B" Science Fiction Films of the 1950s.’ University of New Orleans, 2003: p. 56-60
14 Edelson, Edward. Visions of tomorrow: great science fiction from the movies. New York: Doubleday & Company Inc., 1975: p. 51-52

zondag 19 februari 2012

The Artist: the perfect hommage to Hollywood's Silent Era

Rating: ****/*****, or 8/10

It took me a while (due to snowstorms, death in the family and bad scheduling), but this Friday I finally got the chance to go and see Michel Hazanavicius' The Artist, and it was very much worth the wait. I much anticipated this movie ever since I first heard of its existence: any movie that dares to go back to cinema's roots and consciously uses an 1: 1,33 aspect ratio, hardly any sound, intertitles and is shot in black and white – in an age where audiences have been pampered and spoiled by overly expensive and grandiose tricks and effects to lure them into theatres – I view as gutsy and bold, and has my respect despite the chance the movie itself fails to be compelling (which fortunately can't be said for The Artist). Given the plethora of nominations and awards the movie has won, and is still winning, around the globe, I'm pleased to see I'm not alone in this regard. It's surprisingly refreshing to see something so purposefully “primitive” capture audiences' imaginations like few movies do these days: it almost makes the 'very old' feel brand new. It's also ironic to see a movie that pays its respects to the early heydays of Hollywood (when it was still called 'Hollywoodland') is actually a French production. After all, modern Hollywood would never greenlight an “artsy” project like this, even when it does nothing but praise its own history.


The story is surprisingly simple, while also reflecting actual circumstances between 1927 and 1932. Popular silent movie actor George Valentin (the name certainly doesn't remind us of Rudolph Valentino by accident) is at the top of his game in the movie business, loved alike by audiences for his flair and charismatic attitude and by studio execs for his uncanny ability to make them a fortune. Played by French actor Jean Dujardin, who performs the role with such charm and wit you simply can't resist him (and hopefully, neither can the Academy) George meets young debutante Peppy Miller, the film's other most excellent piece of casting, played with equal grace and delight by Bérénice Bejo, who also should not leave the room empty handed at the Oscar ceremony next week. He gives her useful pointers on how to survive the tough competition of the motion picture industry, which helps her get her foot between the door so eventually she too becomes a renowned actress. George however soon finds himself confronted with the rise of the 'talkie', the sound film, which he first dismisses as rubbish, thus paving the way for his downfall in the movie business, while Peppy not only manages to a make a successful transition to the new format, but actually thrives in it, and soon his movies are forgotten while hers make her the biggest star in Hollywood. On a downward spiral to his demise, Peppy, at first secretly, helps George because she loves him, but when he finds out he won't reciprocate and continues to diminish in status and life. But thanks to Peppy's genuine desire to make him a star again and win his heart, she presents him with another solution (which you should check out for yourself), thereby setting things right and making the movie end on a happy note. We wouldn't want to have it any other way.

Though this basic storyline would probably have worked well in a “normal” movie too, it's The Artist's classic approach to its execution that makes it work as convincingly as it does. It uses various cinematic techniques to make it feel like the very thing it's supposed to pay hommage too, namely an actual silent film. Such techniques include:

-Black & white: of course this movie would not have worked were it shot in colour like any other contemporary film. Black and white stock is the most obvious way of making this feel like a movie from the good old days, since for general audiences, 'black and white' and 'old movies' are almost synonymous. Of course, colour techniques were in use from the cinema's very beginning. In my mind, it would not have felt wrong if the fire scene in The Artist for example had made use of red tinted film stock to acknowledge this fact, but that might have confused audiences not familiar with the colourful aspects of the early days of the silver screen. And since the scene feels fine anyway, there's no point in bitching about this supposed missed opportunity.

-The 1,33:1 ratio: also known as the Academy ratio (come on, Academy, you have to give this film some Oscars just for this one!). Nowadays, audiences are used to films being shown in wide screen formats in movie theatres, but it was not always so. The typical silent film would not have used this expensive technique, which was reserved only for the more lavish productions and wouldn't get into full swing until television established itself as the premium 1,33:1 ratio user in the fifties, at which point studios started to use wide screen ratios more and more to get audiences back into theatres (resulting in the now preferred ratio of 2,40:1, originally known as CinemaScope). It's great seeing modern audiences enjoy a movie in the almost square shaped Academy ratio, without actually caring the frame is much smaller then they're used to see in theatres but the movie is so fascinating they let it slide. Plus, the smaller ratio makes the actors more engaging because it focuses so much on them and much less on the rest of the setting. Fortunately, The Artist's top notch cast is up to the challenge of surviving the 1,33:1 aspect ratio without feeling forced or artificial.

-The observant camera: a lot of the present day zooming and tracking camera techniques had not yet been invented in the late twenties and were generally impossible to achieve, making the use of camera positions feel static and passive, only purely observing the action and never actually getting mixed up in it. The Artist too adheres to this notion and makes much less use of the camera's abilities than most people might be comfortable with in this hyperkinetic and dynamic age of shooting scenes. But again, because of the fully gripping and entertaining acting a lot of people probably won't even notice the difference.

-The wipe: this particular method of showing scene transitions was common in use back in the Silent Era, but is almost extinct now. Most people will only know it from the Star Wars movies, where George Lucas featured a great number of different ways to use wipes for ending one scene and moving into the next, thus briefly showing a part of each scene setting in the same frame, as an hommage to the classic adventure serials of the Twenties and Thirties that influenced him whilst making Star Wars. The Artist too doesn't just move from one scene to the next in a routine fashion, but applies various forms of wipes in progressing between settings.

-The intertitles: as a way of passing inaudible dialogue between characters to the audience, title cards with the supposedly spoken lines used to be shown between shots so viewers knew what was being discussed. This movie also makes use of intertitles, though in a bare boned fashion, only applying them where audiences really need to understand what is being said (or for comedic purposes). It's amazing how much of the movie is intelligible without intertitles, which once again gives credit to the movie's simple but effective story line and its highly capable actors executing it in such a way we can almost read their lips (which often, we actually can).

-The (lack of) sound: this is of course The Artist's most defining feature, since it's basically what the movie is all about. George Valentin doesn't speak in his films, and won't when the technology is made available. His movies, as well as the movie itself, are accompanied by an orchestral score setting the mood of the scenes (and doing it so well that it too got itself Oscar nominated). Eventually George is not heard anymore, even by his former associates in the motion picture industry, who opt for sound films instead. Peppy however thrives in the latest addition to the film medium: however, we are not shown any of her films in this movie so we don't actually hear her (it would have been great to actually hear some sound film here, but it would probably take audiences out of the experience). In fact, the only bit of sound film we see in this film is not accompanied by actual sound other than the usual film score, since this is above all, a silent movie. That's not to say there is no actual sound in the film, since there is. In a fantastic dream sequence, George finds himself surrounded and attacked by everyday sounds all around him, while he himself proves incapable of producing speech. The sounds get so intrusive and agressive, that a feather hitting the ground produces a loud boom as if a bomb is exploding, thus waking him up from his nightmare. In the end, with Peppy's help and support, George finally utters his first actual words when he has regained his lust for life and admits his love for Peppy, making the emotional impact of his speech increase tenfold. With a few simple words, Hazanavicius ends his movie with the greatest possible emotional climax.


As if the clever use of ancient techniques and a gripping story were not enough, the assembled cast also adds nothing but talent and success to the film. Both Dujardin and Bejo show they're fully aware what effect Hazanavicius was going for and make the movie come totally alive, having us root and feel for them all the way. The supporting cast includes some notable talent, most of which undoubtedly have not done a project like this before but comprehending it completely. John Goodman plays a wonderfully pragmatic and ruthless movie producer who easily trades in George for Peppy when the former won't do 'talkies' and the latter excels at them. James Cromwell performs one of his more refined and memorable roles as Clifton, George's loyal driver who sticks with him no matter what until his boss is destitute and fires him, but still waiting at his doorstep for new instructions for a day, and all too eager to aid Peppy into rescuing George from his descent into self-destruction. The film also features bit parts for Missi Pyle as a typical Hollywood diva who feels upstaged by George's canine sidekick (and rightfully so!; maybe it's about time the Academy considered handing out those little golden statues for animal performers too, since the dog steals almost every scene he's in), and Malcolm McDowell as an extra who heartwarmingly humors the somewhat naive Peppy in the very beginning of her career in movies. All actors seemingly enjoyed shooting this unusual project, and it fully shows on screen: none of them seem uncomfortable in shooting a silent film, making us wonder whether they're actually speaking dialogue on set, or whether the very act of speech is a bit of acting. What fun they must have had on set!

With The Artist, Michel Hazanavicius has made the most wonderful hommage to the Silent Era yet, honouring the early days of Hollywood cinema despite never having worked in Hollywood himself, but fully reflecting the importance of Hollywood's early days on world cinema. Let's hope the Academy of Motion Picture Arts and Sciences acknowledges his ingenious film with a number of Oscars, including those for his lead actors who manage to steal our hearts for 100 minutes despite being devoid of speech for 99 of them. In directing a delightful film which adheres to tried but obviously still true tools of making movies, and manages to fully capture a contemporary audience, Hazanavicius has proven himself an artist indeed, and the result can be called nothing but the highest form of moving picture art.

zaterdag 18 februari 2012

Journey 2: underwhelming in all but the third dimension

Rating: ***/*****, or 5/10

A few days ago I criticized the disappointing use of 3-D in Star Wars Episode I, which was re-released solely to cash in on the 3-D hype currently controlling Hollywood studio executives' minds (and their bank accounts), and to a lesser degree the minds of audiences around the globe. Being converted in 3-D over a decade after its initial release, the 3-D effects in Episode I were unfortunately far from compelling or convincing, though seeing the movie itself back on the big screen was a bit of a blast (if you like Star Wars in general, and can swallow the prequel trilogy specifically). Viewers flocking to theatres expecting to find the new 3-D addition to The Phantom Menace a worthwhile event will be disappointed, since there just seems to be little room for 3-D were it was never intended to be, often making you forget the 3-D is there to begin with. The opposite is also possible, as Journey 2: The Mysterious Island, released in theatres this week, makes perfectly clear.



Journey 2 is, as the title obviously suggests, a sequel, though the first movie wasn't simply called Journey. It was called Journey to the Center of the Earth, and it was released in 2008. You probably missed it, if you are aware of this particular incarnation of Jules Verne's classic adventure novel at all. It was one of the earlier entries into the current 3-D craze and hit theatres at a time when there were still few theatres with 3-D projectors around (oh, the good ol' days!). I myself was very much aware of it though because it featured a bunch of dinosaurs, and movies with such contents make me lose all objectivity. And apparently common sense as well, since I bothered to travel all the way to Almere to see it in a theatre there that was a few years ahead of its time, like Almere often thinks it is (if you don't know about this wretched city, Google or Wiki it, but be sure to eat lunch or dinner afterwards). The movie theatre in question – I will not mention its name – has got to be the ugliest, most depressing movie building I've ever visited: it kinda felt like an image out of an Orwellian dystopian future. I actually paid to see the movie full price, something I hadn't done in a while then because of my 50% student discount powers, and which I have never done since, in payment for my loyal, unquestionable service to the sinister Pathé company. But despite these trials, my dubious perseverance was awarded with a delightful viewing experience: I saw massive caves, subterranean oceans, stunning blonde Anita Briem, flying piranhas, Trilobites and of course the much coveted dinosaurs, all in spectacular 3-D! For a short while, this movie made me a believer in 3-D. And then it got milked... and milked... with often such hugely dismaying results that I lost my interest in 3-D and the mere notion of a movie I anticipated being released in 3-D made me cringe and sigh out loud.

And on the topic of milking, we're back to Journey 2 3-D. Apparently, Journey 1 (I'm lazy enough to use this abbreviated title, even though I claimed above there is no movie with this nomenclature) made some money despite its limit release (limited since it was only released in 3-D instead of a regular 2-D version also being in circulation, as is usual now). And therefore, Hollywood Law states a sequel or some other follow-up must be produced by any means necessary. And now we have the result.



Guess what? Whatever shortcomings this sequel has (and there are many many many of those), in regards to 3-D effects, it's one of the best films I've seen in the last few years! Apparently the powers-that-be behind this franchise were aware of the 3-D history behind the first film, and honoured it by making sure the second film would surpass it on this front. So again we get a fast paced adventure flick filled to the brim with nifty, neat-o 3-D effects, ranging from the generic 'in-your-face' type to the excellent use of it in backgrounds and tracking shots, showcasing what you can do with 3-D and how few other movies make full use of its potential. Some of the most memorable set-ups include a zoom shot over the lost city of Atlantis, with the camera flying past a huge statue's trident, a giant electric moray eel swimming in a circle so closeby you feel like reaching out and touching it, a harpoon being thrown right into our eyes and The Rock getting berries thrown at his nipples, which bounce back in every direction (the berries, not the nipples). I had the good fortune of seeing this in an IMAX theatre, and I felt completely immersed into the movie, an effect 3-D hasn't had on me in a long time. This movie made 3-D feel like the event that audiences hope for it to be, instead of just a lame addition installed to justify higher admission prices. The 3-D alone makes this movie work, which is a rare happenstance, despite 3-D movies being so plentiful nowadays. It seems once again a 2-D version is nowhere to be found, which should be the case considering if you take away the 3-D, little of interest remains...

Despite the fantastic use of 3-D and a good overall sense of adventure, this movie just has nothing else going for it. The story is bare boned and predictable at every turn (not that there are many turns anyway): Josh Hutcherson (the only remaining element from Journey 1 aside from the Verne references) is being a spoiled brat who wants to go off and find some island because his grandfather sent him morse code messages on how to find it, and his stepfather (Dwayne 'The Rock' Johnson, who replaces Brendan Fraser as the heroic lead) awards his misbehavior by taking him to said island in the hopes of creating a bond between them. In Palau they charter a rusty old helicopter and its pilot, Luiz Gusman in a stereotypical JarJarist comic relief role (i.e. supposed to be funny, but failing miserably) to fly them to their location, and as a bonus they get Vanessa Hudgens along for the ride as eye candy. Of course they quickly find the island, which Verne, plus various other authors randomly thrown in, alluded to in his novel Mysterious Island. As happened in the previous film, the works of Verne are used as guides to the protagonists in their quest to stay alive, as if the places Verne described actually existed (think Scientology's take on L. Ron Hubbard's books, except with a better author being used and less religious nonsense mixed in). Naturally the group ends up stranded there and has to run from one threat to the other to stay in one piece, a confrontation with a giant frilled lizard providing the most memorable action scene. The grandfather (Michael Caine, apparently once again in dire need of cash, otherwise he would have turned this sucker down) is found alive and well and takes them on a tour across a number of digital set pieces, including Atlantis, giant bees and a volcano spewing gold. The island of course is too good to be true, and turns out to be swiftly sinking, so our heroes have to get off by finding Captain Nemo's hidden submarine, which they do, after which they get home safely and all's well that ends well.

Worn out subplots concerning Josh Hutcherson's grandfather never really caring about him and The Rock wanting to be accepted as a father figure by his stepson provide the only real opportunities for the audience to bond with these characters as it sets out on this voyage with them, but ultimately viewers won't care less about them and just want to see them get into one fantastic situation after another, which is of course what they get. Say what you will about Journey 2, but at least it doesn't pretend to be anything other than the most basic adventure extravaganza with copious amounts of action and excitement.
Character development, plot twists and deep themes are of course lacking because they are not needed to thrill audiences for 90 minutes. Unfortunately the abundance of lousy jokes, many of them imvolving poop and assorted viscous, oozy materials, were apparently considered a necessity, but most of them (especially the ones provided by Gusman) are just not funny. In fact, given The Rock's known comedic talent (which he applies well in this film, the high point being the aforementioned berry throwing scene), Gusman's character might as well have been omitted entirely. Vanessa Hudgens looks gorgeous (again, good use of 3-D) but her relationship with Josh Hutcherson follows the cliche ridden path from nuisance to acceptance to romance, while chemistry between them is low. There's more chemistry between The Rock and the various creatures he has to fight in order to get his friends to survive the day, and of course, it's these creatures that stand out the most. Tiny elephants, giant birds, bees and lizards and a moray eel endowed with exceptionally high voltage give the cast a run for their money, but win the day in staying in our memories of this movie. In Verne's novel, such animals were of course absent, which means the producers were heavily inspired by Ray Harryhausen's take on this story, which ended up in his fabulous Mysterious Island in 1961, showcasing some of his brilliant stop motion photography that still awes audiences today. It's unlikely Journey 2's creatures will survive in cultural memory as well as their predecessors, but for now, they do their job.



Suffice to say, the carefully crafted but sensational use of 3-D is this movie's only truly redeeming feature while all else is quite forgetful. When the movie is over and the lights go on again, you've had the 3-D ride of your life, but the movie itself won't stay with you for more than a few days at best. Whereas Episode I results in audiences asking themselves 'Was I watching this movie in 3-D?'. Journey 2 will have them asking 'Was I watching this 3-D in a movie?'. However, given Journey 1's limited release and the fact a Journey 2 was made regardless, the wide release of the latter will undoubtedly spawn a Journey 3. The producers took this into account and made sure there's enough not quite so subtle hints as to Josh Hutcherson's next destination. And as long as the 3-D effects stay on their current level of excellence, we won't mind taking that trip to the moon with him in a few years...