vrijdag 30 december 2016

De Vijf Slechtste Films van 2016...

Tussen al het fraais dat de Nederlandse bioscopen haalde zaten helaas ook een aantal titels die beter niet uitgebracht hadden kunnen worden, maar helaas door snode geesten in de distributiebranche toch een bioscooprelease gegund werd. Mij viel de twijfelachtige eer ten deel om het vijftal cinematische drollen hieronder aan te zien, hetzij omdat ik er een recensie over moest schrijven (altijd leuk, gif spuien over een waardeloos gedrocht), hetzij omdat ik in een sadomasochistische of domweg onwetende bui verkeerde. Mensen met ook maar een greintje smaak kunnen deze beschouwing voor hun eigen gemoedsrust beter in zijn geheel overslaan, maar diegenen die zich interesseren voor mijn eigen bescheiden mening treffen hieronder de vijf grootste zeperds van het jaar 2016 aan. Links laten liggen is het devies.




5: Ben-Hur (Timur Bekmambetov, VS)

'Die onsterfelijke klassieker uit 1959 is nodig toe aan een remake, teneinde de blijde boodschap van het gospel wederom onder de massa te verspreiden', dacht de Evangelische producent LightWorks. Oei, dachten ze dat fout! Deze herbewerking van het elf Oscars winnende epos van weleer voegt absoluut niets toe aan het origineel en deed niets dat de vorige film niet beter deed. Hoewel de Here Christus meer schermtijd heeft gekregen (en dit keer bovendien Zijn gezicht herkenbaar in beeld wordt gebracht, zodat we kunnen zien dat het dezelfde acteur is als die kwade keizer vol bling-bling uit 300) is de speelduur vergeleken met de superieure versie amper half zo lang. Beknibbeld is er niet op de zeeslag en de wagenrennen, die er nog acceptabel uitzien ondanks het te hoge digitale gehalte. Wel is er opmerkelijk minder geld gestoken in het scenario en de personages, die plompverloren door de Antieke Wereld slenteren en een steevast fletse indruk maken. Zelfs Morgan Freeman tilt de film niet naar een hoger plan, en dat is beangstigend (hij speelde weliswaar God in Bruce Almighty, maar Gods zegen rust geenszins op dit wanproduct). Niet verrassend vloog deze peperdure productie aan de box-office net zo hard uit de bocht als de bad guy tijdens de wagenrennen.




4: The Sea of Trees (Gus van Sant, VS)

Maar liefst twee films over het intrigerende Japanse 'zelfmoordbos' Aokigahara bereikten ons dit jaar. De ene, The Forest, was een matige thriller met die rondborstige chick uit Game of Thrones. De andere, The Sea of Trees, was zo mogelijk nog slechter. Het betreft een serieus drama van een gerespecteerd regisseur, maar dat is de film nergens aan te zien. Het plot is zowel magertjes als voorspelbaar en blijkt een onsamenhangende mix van Oosterse mystiek, Westerse religie, schaamteloos melodrama en weinig enerverende thriller. Matthew McConaughey kijkt constant verveeld om zich heen op zoek naar een niet te vinden uitdaging voor zijn talent, terwijl Ken Watanabe eens te meer zijn status bevestigt ziet als de enige Japanner die Hollywood kent. Erg jammer, want uit het gegeven van een daadwerkelijk bestaand bos waar men massaal zelfmoord pleegt moet toch een fascinerender film dan dit te distilleren zijn?




3: The 9th Life of Louis Drax (Alexandre Aja, VS/Canada)

Met Horns leverde Aja een geinig en bizar allegaartje op. Met The 9th Life of Louis Drax probeert hij dat kunstje te herhalen, maar het wil niet lukken. De film is een tenenkrommend rommeltje. Absurdistische humor wordt geforceerd gepaard met weinig indrukwekkende spanning rond een zeemonster, overgoten met een ridicuul verpleegsterromannetjesplot waarin de onrealistisch sexy dokter (die vieze zweepjesman uit Fifty Shades of Grey) er met de fraaie moeder van het in coma liggende jonge slachtoffer uit de titel vandoor gaat. Plotwendingen in overvloed, maar ofwel komen ze niet als verrassing of ze zijn te belachelijk voor woorden. Dat de film tegen het einde toe opeens een opvallend serieuze lading omtrent een controversieel maatschappelijk thema krijgt, maakt de kijker vooral boos. De film is te veel in conflict met zichzelf en zwiept alle kanten uit, maar geen enkele richting blijkt de juiste.




2: Shut In (Farren Blackburn, Canada/Frankrijk)

In contrast met de vorige prutfilm, die te veel surprises behelst staat deze irritant conservatieve horrorfilm, die bovenal geen verrassingen lijkt te willen omvatten. Het plot is van begin tot einde een oefening in voorspelbaarheid, waardoor ook de schrikmomenten één voor één doodvallen. En daaraan wordt een topactrice als Naomi Watts schaamteloos verspild. Erg jammer, en bovendien is Shut In exemplarisch voor de staat van het horrorgenre in 2016, waarbij vooral de saaie, 'been there, done that' titels een release kregen en vernieuwende verrassingen als The Witch en Bone Tomahawk direct naar VOD-kanalen verbannen werden.


1: Dirty Grandpa (Dan Mazer, VS)

Het dieptepunt van 2016 is gelijk ook het dieptepunt in de lange loopbaan van de haast legendarische Robert de Niro. In deze pijnlijk onleuke poging tot hilariteit speelt hij de titelfiguur, een oude gluiperd die eigenlijk alleen maar seks met veel jongere meisjes wil hebben en daarvoor zijn relatie met zijn kleinzoon misbruikt. Vervolgens worden we onderworpen aan een eindeloze reeks grappen over ofwel drugs of seks, of allebei tegelijk. Kan iemand mij uitleggen wat er grappig is aan Zac Efron (zijn aanwezigheid is sowieso altijd al een indicatie dat we beter een andere komedie kunnen opzoeken) die De Niro's geslachtsorgaan in zijn gezicht geduwd krijgt? De Niro had waarschijnlijk een welkome afwisseling van de diverse zware drama's die zijn carrière rijk is voor ogen, maar zet zichzelf compleet voor schut en sleept anderen, zoals de ontegenzeggelijk komisch talentvolle Aubrey Plaza, mee in deze beerput van slechte smaak en Amerikaanse seksuele onzekerheden. Plaatsvervangende schaamte regeert tijdens de hele speelduur van dit abominabele misbaksel. Ik zie een hele hoop Razzies in het verschiet van dit verwerpelijke gedrocht...

woensdag 28 december 2016

De Tien Beste Films van 2016


Hoewel 2016 niet zo sterk was als 2015 - echte levensveranderende titels bleven achterwege - viel er tussen al het overhypede Hollywoodspektakel en het bescheidener werk in de filmhuizen toch voldoende te genieten om van een geslaagd bioscoopjaar te spreken. Mijn persoonlijk record aan bioscoopbezoeken ging ruimschoots aan diggelen met maar liefst 102 gangen naar de bios 'voor de lol' en 32 persvoorstellingen, waardoor ik met enige zekerheid durf te zeggen dat ik al het belangrijkste, niet te missen materiaal daadwerkelijk ook niet heb gemist. Deze tien titels - en de re-release van de onsterfelijke klassieker Once Upon a Time in the West, die als heruitbreng helaas achterwege moet blijven - bleven me het meest bij en kan ik iedereen met een beetje interesse in bewegend beeld van harte aanbevelen.


10: The Wailing (Hong-jin Na, Zuid-Korea)

Hoewel in eigen land niet eens zo bijster populair, viert Koreaanse horror onder genreliefhebbers wereldwijd al jaren triomfen. Spijtig genoeg blijft de meeste titels een Nederlandse release bespaard, maar The Wailing vormt een aangename uitzondering. Na's bizarre cocktail van politiekolder, Westerse religie, Oosterse mystiek en nagelbijtende suspense houdt de kijker in een relaas over gruwelijke moorden, duivelse verschijningen en vaderlijke zorg 156 minuten lang in een constante staat van verrassing.



9: Hell or High Water (David Mackenzie, VS)

De teloorgang van het platteland door de economische misère levert deze bijzonder puike neo-Western op, waarin een goede vader en zijn minder goede criminele broer het heft in eigen handen nemen en terugnemen wat het hunne is. Gevatte dialogen met aanstekelijke humor en fraaie landschapsvista's enerzijds, anderzijds stof tot nadenken en de vraag aan wiens kant we moeten staan, die van de wanhopige boeven of de plichtsgetrouwe maar vuilbekkende dienders die hen moeten opsporen? Geen daadwerkelijke desperado's hier, wat garant staat voor een onontkomelijk dramatische ontknoping.



8: The Revenant (Alejandro Gonzalez Inarritu, VS)

Ook dit overblijfsel uit 2015 mag een neo-Western genoemd worden, maar is vooral een schokkend wraakepos. Leonardo DiCaprio acteerde zichzelf dan eindelijk naar die lang verdiende Oscar als een voor dood achtergelaten pionier die zich in de barre winter omstreeks 1820 tegen alle natuurwetenschappen in in leven weet te houden door pure wraakzucht jegens de man die zijn zoon doodde. Schitterende locatiefotografie, innovatieve cameravoering en acteerprestaties die nog lang bijblijven maken de worsteling met de wildernis buiten en binnenin de mens tot een zinderende helletocht.



7: Zootropolis / Zootopia (Byron Howard & Rich Moore, VS)

Disney's meest politieke tekenfilm tot dusverre maakt voor de verandering nou eens verhaaltechnisch effectief gebruik van het concept van 'sprekende 'beestjes' om ons een ingenieuze parabel over verontrustende ontwikkelingen in onze dagelijkse maatschappij voor te schotelen. In een wereld vol dieren proberen schimmige krachten de burgerij op te splitsen door middel van irrationele angst. Een dapper konijn en een slinkse vos moeten een onwaarschijnlijk bondgenootschap aangaan om de ineenstorting van de samenleving te voorkomen. Intrigerende politieke parallellen en legio geslaagde woordgrapjes voor de ouders, visueel spektakel, leuke liedjes en fijne personages voor de koters.




6: Kubo and the Two Strings (Travis Knight, VS)

Toch zou die Oscar voor Beste Animatie heel goed aan Zootropolis' neus voorbij kunnen gaan, ten faveure van Kubo and the Two Strings. Kubo heeft wellicht niet zo'n geraffineerd ideologisch verhaal, maar de stop motion animatie is wonderschoon, van het allerhoogste niveau wat studio Laika tot nu toe heeft geproduceerd. Het verhaal over een kleine jongen met magische gaven die een boze geest moet uitbannen met behulp van de in een aap en een strijdkever gereïncarneerde zielen van diens ouders, is geworteld in de beste mythische tradities, Japans of westers.




5: Arrival (Denis Villeneuve, VS)

Villeneuve bewijst opnieuw zijn creatieve genie in dit fascinerende, nadenkende verhaal over een buitenaardse aankomst. Wanneer intimiderende ruimteschapen op Aarde arriveren, dreigt de mensheid haar eigen wereld in paniek in brand te steken. Slechts een poging tot wederzijds begrip leidt tot het afwentelen van de ondergang, in dit naar Hollywoodmaatstaven diepzinnige wetenschapsdrama dat het niet van bombastisch spektakel maar van enerverende expositie en een wetenschappelijk gefundeerd plot moet hebben. Een plottwist á la Interstellar, maar dan minder ridicuul, ligt in het verschiet en zal niet allen kunnen behagen, maar Villeneuve komt er ruimschoots mee weg.




4: Deadpool (Tim Miller, VS)

Wie de superheldenrage in Hollywood na een dik decennium onderhand wel zat is, mag zich laven aan deze subversieve anti-held, die zijn heroïsche tegenhangers met aanstekelijk succes op de hak neemt. De onderbroekenlol en het expliciete geweld is wellicht niet voor iedereen even aangenaam, maar Deadpool weet een groot aantal demografieën te verenigen in zijn bizarre hoedanigheid als schunnige superheldenromkom. Ryan Reynolds rekent bovendien fenomenaal af met de fouten uit zijn verleden in deze herschepping van de 'Merc with a Mouth', tot grote vreugde van zowel Marvel-fanboys als het algemene publiek.



3: Toni Erdmann (Maren Ade, Duitsland)

Voor aangrijpender humor met een herkenbaar alledaags hart moeten we dit jaar echter in Duitsland zijn. Ondanks de imposante speelduur van 162 minuten laat Toni Erdmann ons geen moment onberoerd in zowel tragiek als hilariteit in de queeste van een vader diens volwassen dochter nieuwe levenslust te schenken. Die raakte ze kwijt aan het grijze bedrijfsleven, dus infiltreert hij in deze genadeloze wereld met niets meer dan een pruik en valse tanden om haar terug te veroveren. Fantastisch optreden op alle fronten van Peter Simonischek als de titelfiguur. Terechte kans op Oscar voor Beste Buitenlandse Film.



2: The Red Turtle (Michael Dudok de Wit, Frankrijk/Japan)

Die nominatie zou echter ook heel goed kunnen passen bij The Red Turtle, het onwaarschijnlijke maar bijzonder ontroerende cinematisch kind van Nederlandse, Franse en Japanse origine. Minimalistische maar emotierijke animatie en dito dialogen in dit verhaal over de worsteling van een schipbreukeling om zich op een eenzaam eiland in leven te houden, en hoe een mysterieuze rode schildpad hem doet berusten in zijn lot. Zakdoeken mee voor deze weergaloos fraaie contemplatie over een menselijk leven.




1: Rogue One: A Star Wars Story (Gareth Edwards, VS)

Ondanks alle emotionele pracht en praal van de voorgaande titels kan een geek als ik echter niet anders dan volledig meegaan in de monumentale triomf van Rogue One. Hoewel doorspekt met (heerlijke!) nostalgische verwijzingen naar het roemruchte verleden, blijkt de film toch een eigen kloppend hart te kennen als oorlogsfilm met opmerkelijk duistere diepgang. Deze beste film uit de reeks - feitelijk niet eens echt in de reeks! - sinds Return of the Jedi is zowel de ultieme knipoog naar het verleden als de belofte voor de toekomst dat goede Star Wars films onder de doctrine van Disney nog steeds tot de mogelijkheden behoren.


zondag 18 december 2016

Jurassic Park 2009: Deluxe Electronic Tyrannosaurus Rex


Year of release: 2009

Accessories:
-Forest Hunter General
-Missile Launcher (with missile)
-Off-Road Vehicle cut-out (Note: since this last “accessory” is actually a part of the figure's box, it will not be reviewed here.)



Description: this Tyrannosaurus figure, though heavily retooled, is still the largest of all JP dinosaur toys ever produced. It measures a good 70 centimetres in length and about 20 centimetres tall. This Rex stands in an active pose, with its left leg moved forward and its right leg posed backward, as if walking. Its head is quite large, almost as big as its belly. It can swallow human and smaller dinosaur figures whole, but they have to be retrieved via the same way they came in. The head, neck and tail are made of a more flexible material than the rest of the figure, with the eyes being small transparent orbs with a black spot (the pupil) painted on them. The T-Rex features poseable arms, legs and even feet (which sport huge toes and claws, including the smaller ones on the side of the lower legs). On its belly, the T-Rex carries a visible speaker unit and battery cover, as well as a little switch, with 'On', 'Off' and 'Try me' printed next to it. The actual sounds are activated by pushing the little button on its back, above the upper legs. In the case of the latter option, the figure only makes noises when the button is pushed, while when in 'On' mode the figure also produces sounds at random. Overall, this figure produces at least thirteen different sounds, including stomping sounds which can be produced by bashing the feet on any surface (this also works when the figure is still boxed).
This large T-Rex features a basic three-way paint job. Colours on the softer parts of the figure's body are more vivid because of the different materials used. The underside (most of the lower jaw, throat, belly and most of the lower part of the tail) are painted greyish beige. The limbs, flanks and middle part of the tail are coloured grey. The top parts of the body (most of the head, neck, back and upper part of the tail) are painted orange. Black lines run over the orange colouring, while additional black colouration is found on the head on the snout, in a a big cluster around the eyes, with a line running out of this part around the chin and in a wave pattern over the lower jaw. Diffused black stripes and spots adorn the flanks, knees and tail, while black bands are found around the lower arms and end of the tail, and a row of black spots runs over each toe. On the upper jaw near the snout the creature sports small triangular blue shapes, two on each side of the face, with black lines around these. The claws on both fingers and toes are painted black. The Rex has beige teeth (some of them broken off or worn out) and the inside of its mouth is pink, with the tongue coloured a darker shade of pink.
The Forest Hunter General wears a dark grey jacket adorned with lighter grey spots and shapes and revealing a grey shirt underneath, as well as silver tags around his neck. He also sports a black utility belt, dark grey trousers and black boots. His pants and shirt sport some slight tears, like he’s had a run-in with an unpleasant dinosaur. He has brown hair and eye brows, black eyes and a rather grim look on his face. He stands in a very odd pose, left leg stretched forwards and right leg braced backwards, left arm reaching up and right arm pointing down, as if he's startled by some prehistoric vermin in front of him. He comes with a missile launcher, which is coloured in a slightly metallic dark grey paint job, with a dark pink missile sticking out of it on both ends. Pushing the end of the missile sort of launches it, though it doesn’t work very well.



Analysis: it took a while, but Hasbro finally did something else than just repaint figure after figure for this toy line, though only once. In this case, they dug up an old T-Rex sculpt, the biggest and baddest around, and revamped it to become the new top predator figure. With great results, since this is by far the most impressive, awe-inspiring and daring figure Hasbro has produced since the JP III line!
Even though this Deluxe Tyrannosaurus uses the specifications of the classic and much beloved Bull T-Rex figure from the TLWS1 toy line, it's a totally different animal altogether. It can still swallow figures, but these can only go a short distance instead of making it all the way to the belly and being retrieved via a big slit in its belly (which also means this new T-Rex incarnation doesn't have a big hole there). That's probably why this Rex doesn't come with a survival pod, since human figures won't be retrieved and thus won't survive being gulped down by the latest Tyrant Lizard King. The figure's poseability has been maximized. This time it can move more than just the arms. The legs and even the feet (which is wholly new for JP toys' standards) are also poseable, increasing playability.
The new paint job is okay, but not the figure's most appealing feature: the grey, beige and black feels fine, the orange less so. It seems too colourful and cheerful on a massive predator like this, though it does feel in place in the already very brightly coloured JP 2009 line. It does also hint at the dismally ugly orange paint job from the Chaos Effect Omega T-Rex predecessor though. However, overall it's an acceptable paint job, and also fairly detailed. All the claws have been taken care off, the tongue is coloured differently from the rest of the mouth, and there's various lines, spots and stripes to give the animal more character. The triangular blue shapes on the upper jaw are a nice little touch for example. The Rex also retains its glassy retina, something only used three times now in JP toys lore.
The sound system of this T-Rex has been expanded a lot compared to the previous Rexes. Though the sounds are not as loud as before, there's an awful lot of them instead of only two or three. At least thirteen different noises can be heard, varying from movie accurate roars to snarls, growls, chomping and stomping sounds. Some of these may be familiar, as they were used for the Bull T-Rex and the JP III T-Rex figures. The difference between a 'Try me' and an 'On' option is a nice touch, but makes little difference overall.
This Deluxe Tyrannosaurus comes with a Forest Hunter General figure and its missile launcher. The human figure is completely dwarfed by the huge T-Rex, and is only useful as prey for this berserker beast. It fits in its mouth and throat easily. Basically Hasbro provided the Rex with its own snack. Unfortunately the General is not painted differently from its regular appearance in this toy line, which makes it less original. The weapon is still totally lame and does absolutely no damage to the hulking carnivore.
Overall, this is one of Hasbro's finest releases and certainly the main attraction of JP 2009. It's not surprising many dinosaur collectors totally ignored the rest of the line and only got themselves its crowning achievement. It should come as no surprise if this becomes a much desired and valuable toy over the next decade, as has been the faith of most big JP figures before. It sincerely deserves such a future.
Unless Hasbro starts to milk this figure to no end as well...

Repaint: yes, more or less. Though at first glance this figure appears a mere repaint of the TLWS1 Bull T-Rex, only its bare shape and size have survived the heavy retooling this sculpt underwent for this toy line. The torso and limbs are now composed of hard plastic, while the head, neck and tail are comprised of softer material than before. The original three Bull Rex sounds are still there, but now backed up by new roars and growls, as well as the JP III T-Rex figures' noises. Overall, this figure might as well be a totally new sculpt, even though it doesn't appear to be. The Forest Hunter General appeared in the exact same paint job in his own set in this toy line, but was originally a JP III figure, which by itself was already repainted for JPD2. The missile launcher originally came with the JP III Military Diver figure, appeared again with that figure repainted in JPD2 and has also been featured with the Diver of this toy line.

Overall rating: 8/10. Probably the best addition to the world of JP toys since the better JP III sculpts were first released in 2001. Though the paint job is not perfect, the many new features, much improved poseability and overall size make for a formidable dinosaur toy. The General and his weapon (as well as the cut-out vehicle) are nice little additions but are hardly noteworthy compared to the main attraction here, though they add some additional fun. This set wasn't rare on release, but that swiftly changed. Because it's such a good and huge toy, it was quite sought after and has by now become almost as valuable as the original TLW Bull T-Rex it was based on. Don't expect this one to be an easy find, despite it not being a very old toy.

woensdag 14 december 2016

Today's Review: Rogue One: A Star Wars Story




Hollywood wordt verweten te teren op de nostalgische onderbuik van haar publiek. Populaire franchises worden teruggebracht naar hun basis met zoveel mogelijk knipogen naar vroeger. Uiteraard mag Star Wars, de moeder aller fanfranchises, niet aan het herkauwlijstje ontbreken, terwijl de reeks tegelijkertijd klaargestoomd wordt voor de toekomstige generatie. Disney lost die tegenstrijdigheid op door zich in de eigenlijke 'Episodes', ondanks de aanwezigheid van oudgedienden, vooral te richten op wat komen gaat, terwijl in de 'Anthology' serie juist de oudere fan zijn hart kan ophalen bij nieuwe verhalen over oude situaties. Rogue One geeft geslaagd de aftrap met één grote nostalgietrip naar het allereerste uur van de ruimtesage, het getouwtrek om die wapenplannen.
 
De afloop is bekend, maar dat mag de pret niet drukken. Hoe het de Death Star uiteindelijk verging is niet van belang, wel hoe het onding tot stand kwam en hoeveel moeite de Rebellen moesten doen om de bouwplannen te bemachtigen. Spil in dit relaas is de getroebleerde Jyn Erso, die door het verzet wordt geronseld in een speurtocht naar haar vader. Zoals ook voor Luke gold, kampt Jyn met flinke 'daddy issues'. Papa Erso werd destijds met geweld van haar ontrukt door kwade Keizerlijke genius Krennic, die zijn technologisch vernuft benutte voor de verwezenlijking van zijn droom des doods. Geplaagd door zijn geweten probeert de ongelukkige echter de opstandelingen van vitale kennis te voorzien. Reden genoeg voor de norse rebellenkapitein Andor om samen met Jyn de waarheid achter de Death Star te achterhalen. Tegen haar zin in, want ze zit niet te wachten op een hernieuwde kennismaking met zowel het verzet als haar vaderlief.


Gareth Edwards blijkt de juiste keuze voor de regiestoel van Rogue One, nadat hij hiervoor met succes Godzilla heruitvond op een wijze die recht deed aan diens verleden, maar fris genoeg was voor het heden. Hij overgoot het reuzenreptiel met een intrigerend duister sausje en doet nu hetzelfde met Star Wars, want de helden in Rogue One zijn lang zo heldhaftig niet. De kersverse Rebellenalliantie moet haar draai als vrijheidsstrijders nog vinden, vooral de methodes die haar afzetten tegen de onderdrukker die zij bestrijdt. Andor is bijvoorbeeld niet te beroerd om pardoes een paniekerige informant uit de weg te ruimen. Dat zijn eigenlijke missie hem kaarsrecht tegenover zijn beschermeling Jyn plaatst, is al gauw duidelijk en zorgt voor het nodige vuurwerk tussen de onvrijwillige bondgenoten. Op hun eerste trip kruisen zij het pad van een fanatieke rebellenleider wiens werkwijze te grof was voor de Alliantie. De manier waarop zijn gesluierde aanhangers in een drukke woestijnstad achteloos hun tegenstanders te lijf gaan, zal onder Edwards geen toevallige parallel met de brandhaarden in het Midden-Oosten vormen. Het is aan Jyn om de rebellie op diens eerste grote missie om te vormen tot een coherent geheel van goeieriken, zoals we die kennen uit de originele trilogie.

Het siert Edwards dat Rogue One voorzien is van volwassen morele diepgang en bovengemiddelde karakteruitdieping in wat feitelijk een onvervalste oorlogsfilm is, maar nooit verliest hij de pure lol uit het oog die Star Wars zo kenmerkt. Dankzij het bonte samenraapsel aan personages - waaronder een Keizerlijke overloper, een blinde Force-adept, een lekker cynische droid - en hun overtuigende onderlinge chemie, vormt de film een weergaloos avontuur vol exotische locaties en humoristische terzijdes. Het plezier dat de cast, van de stoere heldin tot de vilein schmierende schurk, beleeft, spat zichtbaar van het scherm. Kleine misstappen, zoals het gemakzuchtig snel heen en weer schakelen tussen diverse locaties in het begin van de film, zijn daardoor makkelijk te vergeven. En hoewel Jyns aanhoudend pleidooi voor de kracht van hoop wat geforceerd overkomt, stoort het nergens. Het hinten naar 'nieuwe hoop' is immers slechts één van vele verwijzingen naar de originele trilogie die het nostalgische gevoel van Rogue One zo aanstekelijk maken.

Want hoewel voor iedereen onderhoudend, is Rogue One een feest van herkenning voor de fans. Het respect dat Edwards en zijn kompanen voor vooral Episode IV koesteren, is in elk shot voelbaar. Herkenbare sets, muziek, dialoog en cameo's van allerhande oude personages worden een dikke twee uur lang over ons uitgestort, waarbij een gevoel van nodeloze uitpersing der klassieken zich nimmer opdringt. We vergeven zelfs het gemis van de iconische openingstitels. Rogue One is overduidelijk een product van liefde. En natuurlijk een visueel genot. X-Wings en Star Destroyers, maar ook nieuwe voertuigen, vliegen ons om de oren en de Death Star zelf zag er nog nooit zo glorieus uit. Het spektakel was gegarandeerd, maar voelt met de puike cast en dito regie haast meeslepender dan ooit. Bovendien hoeft de film geen frustrerende overkoepelende mysteries voor latere delen op te bouwen, waartoe The Force Awakens was veroordeeld. Rogue One is geen schaamteloze uitmelking van onze nostalgie, maar Edwards' liefdesbrief aan de fans, waartoe hij klaarblijkelijk ook zichzelf rekent.

zaterdag 10 december 2016

Jurassic Park 2009: Battle Growlers: Velociraptor



Year of release: 2009

Description: this Raptor figure can only stand up straight in an overly dramatic posture, its body straight upwards, its legs wide apart and its ferocious claws ready for action, its head facing upwards and turned to the right, jaws wide open (incapable of being closed). The tail is bent in a sort of 'S' shaped fashion. This sculpt has proto-feathers on the back of its head, following the design change of the Jurassic Park III Velociraptors as compared to the Raptors seen in the first two movies. Accordingly, it also has a nasal ridge on each side of its face. A dino damage wound is located on the upper base of the tail, revealing some of its tail bones and dark red muscle tissue. Inside the wound a button is found: when pressed this produces a snarling sound. On its back this creature has a small lever, activating the slashing claw action feature. This also produces an eerie shrieking noise.
This Raptor has a fairly restrained paint job compared to some of the more bizarrely coloured dinosaur figures of this toy line. The underside (throat, belly, lower part of the tail, feet and arms, inner part of the legs) and most of the head is painted very light grey. The rest of the body (back of the head and neck, back, flanks, the rest of the limbs and tail) is coloured brown. On each side of the body, a brown stripe runs from the arms almost to the end of the tail, interrupted only by the upper legs. A very thin light blue stripe runs all the way above it. The proto-feathers on the back of the head are coloured in the same shade of blue. The face is adorned with dark brown stripes, three on each jaw (so twelve in total, or six if the jaws could be closed), one starting much broader than the others at the eye sockets. The Raptor has small yellow eyes with black pupils, white teeth, a pink tongue and inside of the mouth, dark grey claws on both toes and fingers and a white JP logo on each upper leg.


Analysis: naturally this new 2009 JP line couldn't go without a larger Raptor figure, so once again the original JP III Alpha Velociraptor sculpt was revamped (despite the JP III Pack Raptor being such a lousy figure you'd wish Hasbro would repaint that particular sculpt for a change). Apparently the designer who came up with this new paint job wasn't completely high as the designer who thought of the more grotesque paint jobs of this line was (or he/she did a better job at hiding it), since this Velociraptor's paint job is fairly simple compared to those.
It's a pretty good new paint job, original enough but also not totally new. It's interesting to see the underside's colour also covering the head for a change, since that is usually reserved for the topside's main colouring. The slight camouflage effect achieved by the dark stripes over the light facial colour works well: it is somewhat reminiscent of a zebra or a white tiger. The brown and blue stripes are also a nice touch, adding enough diversity to the paint job without the overall colouration going over the top. Still, the proto-feathers could have used more work, they're rather bland now. This paint job's colouration remind one of the old JPS2 Gallimimus' colours, with its combination of brown, blue stripes and a light grey underside. This is most likely unintentional though.
Otherwise, this release is nothing special. It still comes with an irritating posture hindering playability, a very annoying wound that can't be covered up and a fairly ineffective attack option. It's definitely the paint job that makes this Raptor worthwhile enough.

Repaint: yes. This is a repaint of the JP III Alpha Velociraptor figure (Wave 1). It has been repainted several times before for Camo-Xtreme, JPD2 and JPD3.

Overall rating: 6/10. A solid new paint job, but only a half decent sculpt. This dinosaur figure is not at all rare and can still be found easily. Since this set was a Toys'R'Us exclusive that could change over time, but probably not in the coming decade.

zondag 4 december 2016

Today's Review: A Quiet Passion




Dat de Britse regisseur Terence Davies het leven van de Amerikaanse dichteres Emily Dickinson naar het witte doek vertaalde, zal geen toeval zijn. Dickinson is buiten Amerika vrij onbekend, ondanks haar nalatenschap van bijna tweeduizend gedichten. De poëte genoot tijdens haar eigen leven in de negentiende eeuw weinig erkenning voor haar werk. Van Davies kan hetzelfde gezegd worden, want hoewel zijn films altijd goed ontvangen zijn door de critici, is de omvang van zijn oeuvre bescheiden en is ook hij niet erg bekend bij het publiek. Davies geeft Dickinson alsnog een stem in het bescheiden kostuumdrama A Quiet Passion, en daarmee ook zichzelf.

Dat Dickinson (1830-1886) amper aandacht kreeg, is niet verwonderlijk, aangezien ze het grootste deel van haar leven in haar ouderlijk huis doorbracht en niet vaak onder de mensen kwam. Die beperkingen vloeiden voort uit het patriarchale, diepgelovige milieu dat haar voortbracht. Het was een verstikkende omgeving voor een rebelse, onafhankelijke dame als zijzelf, die vooral haar eigen meester wou zijn, en niet haar hele leven de wil van haar vader of echtgenoot wou volgen. Ze trouwde dan ook nooit. Ze gaf veel om haar familie en wilde niet riskeren weggetroond te worden door een man. Dit in tegenstelling tot haar vriendinnen, die ze langzaamaan uit het oog verloor vanwege zulke huwelijkse verplichtingen. Haar gedichten waren voor haar een vorm van ontsnapping uit deze mannenwereld, waarin de wens van de vrouw simpelweg nooit ter sprake kwam. Dat haar werk doorspekt was met aanklachten tegen religie en de gangbare rollenpatronen, moge duidelijk zijn.

Davies zal in Dickinson een zielsverwant herkend hebben. Zoals de dichteres slechts met de grootste moeite enkele stukken gepubliceerd kreeg - en dan ook nog in aangepaste vorm, tot haar grote woede - zo ziet ook de regisseur zich te vaak geconfronteerd met problemen rond de financiering van zijn films. Bovendien zag hij zijn moeder wegkwijnen in een huwelijk met een gewelddadige echtgenoot, een lot dat Dickinson wist te voorkomen, ook al leverde haar dat juist een leven vol eenzaamheid op. Het was een harde keuze, die veel van haar seksegenoten echter nooit kregen. Als haar schoonzus haar zegt te benijden vanwege haar schijnbare vrijheid, is dat gevoel van Dickinsons kant geheel wederzijds, want die vrijheid gaat ten koste van een gewoon leven. Toch schrijft Dickinson onverdroten voort, want het is letterlijk de enige passie die ze ooit zal kennen.


Het is ironisch dat juist Cynthia Nixon gecast werd in de rol van de alleenstaande schrijfster. Nixon is vooral bekend vanwege haar rol in Sex and the City, waarin haar personage zo'n beetje alles was wat Dickinson niet was. Davies waarschuwde Nixon vooraf dat hij een hekel had aan alles waar haar doorbraakrol voor stond, maar desondanks bleek haar casting een schot in de roos. Nixon speelt Dickinson gepast introvert, als een stille vrouw wier opstand tegen het systeem slechts tot uiting komt in haar werk. De enige stem die ze heeft en die er uiteindelijk toe doet, zit verscholen in haar poëzie. Dat weerhoudt haar er niet van om haar naasten toch stevig van repliek te dienen als de discussie over haar plaats in het leven weer oplaait. Want ze cijfert zichzelf niet weg, in tegenstelling tot haar moeder die slaafs haar man volgt. Dickinsons weigering om te trouwen en haar overgave aan haar dichtkunst vormen een persoonlijke overwinning, het doorbreken van het haar opgelegde leven. Om nog maar te zwijgen van haar weigering deel te nemen aan het heersende streng religieuze leven, in die tijd een flink schandaal. Nixon vat de persoon Dickinson en haar stille daden van feministisch verzet uitstekend en laat zo het stigma dat Sex and the City bij haar achterliet geslaagd vallen.

Het neemt niet weg dat A Quiet Passion toch de indruk van een wat stoffig kostuumdrama achterlaat. Gezien het leven dat Dickinson leidde is het niet vreemd dat de film zich hoofdzakelijk binnenshuis in donkere kamertjes afspeelt. Muziek is grotendeels afwezig, de cameravoering blijft verstild. Deze beperkte, theatrale opzet doet weliswaar recht aan Dickinsons leven, maar maakt de beleving toch wat flets. Op den duur kabbelt de film teveel voort richting melodrama, als Dickinsons moeder in een snikfestijn overlijdt, haar broer overspel pleegt met een jongere vrouw en zijzelf langzaamaan bezwijkt aan een pijnlijke nierziekte. De gevatte dialogen tussen de jongere Dickinson en haar scherp van de tongriem gesneden vriendinnen die de eerste helft van de film kenmerken, worden tegen die tijd node gemist. Die scherpzinnigheid blijft echter levend in haar gedichten die tussen de aktes door voorgedragen worden. Want ook al kabbelt Dickinsons tegendraadse leven langzaam voort naar een schijnbaar roemloos einde in dit rustige cinematische toneelstuk, onder het oppervlak van zowel de vrouw als de film bruist het van de rebelse, levenslustige energie.

woensdag 30 november 2016

Jurassic Park 2009: Battle Growlers: Triceratops



Year of release: 2009

Description: this four legged rhinoceros like dinosaur is easily recognizable by its large head with the round crest around it and three horns on its face, two large ones above the eyes, and a smaller one on the snout. It has a beak resembling a parrot's. The crest is adorned with small orange spikes sticking out of it (sixteen in total). It has a sturdy body, about twice the length of the head, ending in a short thick tail. Very noticeable, this figure sports a dino damage wound on its left flank, showing white ribs and red muscle tissue. A small button can be found in this wound, which when pressed produces a low howling growl. A second sound can be made by pushing the tail upwards (though in this release's case, the package suggests pressing the head frill instead), which also causes the head to rise upwards, as if attacking a carnivore with its horns. This second sound is more aggressive, like a hissing growl.
This Trike sports a rather diversified and elaborate paint job. Its underside (lower jaw, throat, belly, lower part of the tail), upper legs and parts on the back and upper part of the tail are coloured light grey. The facial area is mostly black, as is the back (with little triangular shapes sticking out of the main black colouring) and uppermost part of the tail. A black stripe runs from the mouth over the neck and back almost fully to the end of the tail on each side of the creature, interrupted only by the upper legs. A second black stripe runs from the base of the neck, also over the flanks toward the end of the tail, but not over the legs, again on both sides of the Triceratops (but on the left flank also interrupted by the wound). The body areas on the flanks and tail between both sets of black stripes are painted green. The lower legs are equally green, separated in colour from the upper legs by black bands around the knees. The small claws on all four legs are coloured dark green. The head frill is painted shiny dark blue, with short orange stripes on its edges running to and over the little frill spikes. The back of the frill is just plain black. The Ceratopsian carries a green stripe on each cheek, while the eye sockets are also green, with small blue eyes (and black pupils). Its beak and the three horns on the face are painted beige. It also has a pink tongue, and white JP logos on both upper hind legs.



Analysis: also making a return for the latest JP toy line is Hasbro's Triceratops sculpt, which remains a rather accurate and appealing figure, unhindered by some weird attack posture like most other electronic Hasbro dinosaurs are, though it too sadly retains its gaping wound. It comes with the same head butt action as before (and the same two sounds), though apparently the Hasbro team forgot this action feature was supposed to be activated by pushing its tail upwards, which is not mentioned at all on this figure's package. Instead, pressing the frill releases a 'combat roar', meaning, there is no distinct action feature specified on the figure's box. Luckily, us JP fans know this sculpt better than its creators it seems, and it's safe to say the original attack option is still present.
So the only really new thing (Hasbro's ignorance doesn't count since it was always there, it just seems to have gotten worse over the years) for this sculpt is the paint job, and oh my, did they went all out for this one! First impression with the abundance of green and the black bands would be of a Teenage Mutant Ninja Turtle, which is a whole different animal altogether. The new paint scheme is quite bizarre, but also rather imaginative. The fact the frill is coloured differently from the head and slightly adorned with stripes and such is a real improvement over this sculpt's previous incarnations, though it could still have used some more work, since it's a bit bland at present. The colouring on the rest of the body is a bit over the top though. The stripes all coming together on the end of the tail is a nice touch, but the lower legs being painted so differently makes it look like the Triceratops is wearing socks. It would have been preferable if the lower legs had been painted regular elephantine grey, and the black stripes and green colouring had continued over the upper legs instead. It's good to see details have been taken care of though, as illustrated by the claws, the eye sockets and the beak. The horns could have used more details though, they look a little too artificially pristine the way they are now.
Overall, still a good figure, but the paint job is a little too much. For some reason overly festive and elaborate paint jobs just don't cut it on thick hide quadruped dinosaurs like this one, as this case shows. A good try though.

Repaint: yes. This is a repaint of the JP III Triceratops figure (Wave 1). It has been repainted once before for JPD3.

Overall rating: 6/10. Still one of the better original Hasbro sculpts (and surely one of the best sculpts of this line), but, despite its originality, the paint job is just really over the top and tends to feel somewhat silly. This dinosaur figure is not at all rare and can still be found without difficulty. Since this set was a Toys'R'Us exclusive that could change eventually, but for the next few years, we're good.

zaterdag 26 november 2016

Today's Review: I, Daniel Blake




Het was even schrikken toen Ken Loach na Jimmy's Hall in 2014 zijn pensioen aankondigde. Welke regisseur moest het nu voor de hardwerkende, uitgebuite 'man in de straat' opnemen? Twee jaar later is de inmiddels tachtigjarige Loach toch weer terug met een aanklacht tegen sociaal onrecht. Gelukkig maar, want hoewel zijn vorige film een fijn luchtig drama was, is het niet de meest wenselijke laatste aria van de grootmeester. I, Daniel Blake, goed voor een Gouden Palm in Cannes, laat een krachtiger indruk achter. De film toont Loach opnieuw in topvorm als voorvechter voor de genegeerde massa, in een sociaal drama dat uitstekend de balans vindt tussen zwaar drama en zwarte komedie. 

De Daniel Blake uit de titel is een timmerman op leeftijd uit Newcastle, die moest stoppen met werken na een hartaanval. Sindsdien is hij aangewezen op een uitkering, maar het verzilveren hiervan gaat hem niet gemakkelijk af. De grootscheepse bureaucratie rond het Britse bijstandssysteem draait tegenwoordig niet meer om het financieel bijstaan van de zwakkeren in de samenleving, maar om het hen met allerlei Kafkaëske regels zo lastig mogelijk maken om hun geld te krijgen. Al snel gaat zelfs een doorzetter als Daniel kopje onder in het bijstandsdrijfzand, dat hem dwingt de hele dag te zoeken naar werk, dat hij van zijn arts niet mag aannemen omdat het zijn dood zou kunnen betekenen. Zelfs dan is hij nog beter af dan de jonge alleenstaande moeder Katie, die met haar twee kinderen gedwongen moest verhuizen vanuit Londen en eveneens slachtoffer dreigt te worden van de harteloze uitkeringsmachinerie. Onder het motto 'gedeelde smart is halve smart' sluit het tweetal vriendschap, om zich met niets dan wederzijdse hoop te handhaven in hun uitzichtloze situatie.

Het aankaarten van dergelijke wanpraktijken is een doorlopend thema in Loach' lange kruistocht voor sociale rechtvaardigheid. De regisseur brak precies vijftig jaar geleden door met de televisiefilm Cathy Come Home waarin hij eveneens een slachtoffer van het barmhartig geachte bijstandssysteem opvoerde. Die uitzending bracht de nodige publieke afschuw en de roep tot hervorming teweeg. Vijf decennia later lijkt het er niet op dat er veel verbetering heeft plaatsgevonden. Integendeel, meer mensen zijn slechter af dan destijds, terwijl de bureaucratie rond het uitkeringssysteem alleen maar omvangrijker vormen heeft aangenomen. Het is dus prijzenswaardig dat Loach zijn jubileum viert door nogmaals zijn kritische blik te werpen op deze mensonterende praktijken. Hoewel de film het niet moet hebben van nuance - het waarom achter het bizarre overheidsapparaat blijft achterwege - is het prettig dat Loach onze ontgoocheling niet slechts zoekt in tergend drama, maar evenzeer humor aandraagt om de absurditeit van dit systeem bloot te leggen. Dat maakt het geheel voor de toeschouwers wel zo dragelijk.


De troef van I, Daniel Blake is de keuze om de titelfiguur niet door een regulier acteur te laten vertolken, maar door een komediant. Hoofdrolspeler Dave Johns heeft een lange staat van dienst als stand-upcomedian, maar maakt hier zijn speelfilmdebuut. Zijn sublieme komische timing, gepaard met zijn innemende voorkomen, staat garant voor een uitstekende vertolking, een herkenbaar alledaagse verschijning en een oase van gezond verstand in een surrealistische wereld vol verwarrende regeltjes. Er kan en mag gerust gelachen worden dankzij de humor die Johns' personage typeert, maar elke lach wordt desondanks succesvol getemperd door het besef dat dit absurdisme op feiten gebaseerd is. De humor is wrang, want de ernst is nooit ver weg. Tegenover de aimabele Daniel plaatst Loach Katie's tragedie, allesbehalve lachwekkend. Ook actrice Hayley Squires blijkt een schot in de roos in de rol van de jonge moeder die ondanks alle tegenwerking van de staat twee koters moet opvoeden en hen probeert te hoeden voor alle leed. Tranentrekkend is haar bezoek aan een voedselbank, waarbij ze gedreven door honger zich stiekem op een blik groente stort, om vervolgens bevangen te worden door immense schaamte. Hoewel een voorspelbaar lot in haar afdaling in de wanhoop ons niet bespaard blijft, compenseert Squires' overtuigende spel die tekortkoming.

Het is die wisselwerking tussen Katies tenenkrommende drama en Daniels zwarte komedie die I, Daniel Blake tot een memorabele film maakt. Loach slaat ons niet murw met overdadig serieus opgediende onmenselijkheden, maar weet ondanks de rijkelijk vertegenwoordigde humor toch onze verontwaardiging op te wekken. Het is een hachelijke balans die alleen een vakman als hij gedegen weet aan te brengen. Cynisme sluit hij bovendien uit, want volgens hem is er altijd ruimte voor hoop zolang gewone mensen anderen in nood bijspringen. I, Daniel Blake maakt duidelijk dat pensioen voor sociale kruisridders als Loach niet weggelegd is. Want zelfs na vijftig jaar strijd blijft er nog genoeg onrecht over om de goede man nog vele films bezig te houden. Het heeft er alle schijn van dat Loach zal sterven in het harnas. Hij zou het niet anders willen.

woensdag 23 november 2016

Today's Review: Shadow World




De Belgische regisseur Johan Grimonprez zou zich best eens kunnen vinden in de verrassende Amerikaanse verkiezingsuitslag. Je kunt zeggen over vastgoedmagnaat Trump wat je wilt, maar zijn belangen zijn tenminste niet verstrengeld met de wereldwijde internationale wapenhandel. Uit Wikileaks-documenten blijkt dat Hillary Clinton daarentegen wel betrekkingen had met dat schimmige web des doods, dat Grimonprez in de documentaire Shadow World placht bloot te leggen. Een nobel streven van zijn kant, maar ondanks de vele onthutsende anekdotes die hij opvoert doet de kijker niet bijster veel nieuws op. Dat politici en wapenfabrikanten twee handen op één buik zijn, is immers al langer bekend. Maar daarom niet minder beangstigend.

De schaduwwereld uit de titel is de samenzwering tussen schimmige wapenconglomeraten (o.a. BAE en Lockheed) en politieke kopstukken om elkaar machtig en rijk te houden. Dit ten koste van het democratisch proces, dat uitgehold wordt door deze corruptie. Grimonprez, die zich baseert op het boek van de Zuid-Afrikaanse politicus Andrew Feinstein, interviewt diverse personen die lucht kregen van deze omvangrijke affaire, die al decennia aanhoudt en dusdanig verweven is met het politieke systeem dat hij niet meer te ontrafelen valt. De wapendealers hebben voldoende dekking vanuit de politiek om op de achtergrond hun smerige zaakjes op te bouwen. En als andersdenkende regeringen een nieuw bestel proberen op te bouwen, schakelen ze de (vooral westerse) mogendheden in om die regering met brute efficiëntie te saboteren, zoals het landen als El Salvador en Chili verging. Want wie de immens lucratieve wapenhandel dwarsboomt, moet het bezuren.

De personen die Grimonprez spreekt over dit diep verontrustende onderwerp zijn allemaal vanuit hun werkveld geconfronteerd met de schaduwmachthebbers. Het is een breed gezelschap, onder wie zich niet alleen journalisten en mensenrechtenactivisten bevinden, maar ook advocaten, filosofen en zelfs een enkele wapenhandelaar. Het siert Grimonprez dat hij een dergelijk bont gezelschap kon aansporen hun verhaal uit de doeken te doen. Hun onthullingen betreffen een omvangrijk netwerk van corrupte politici en de wapendealers die hen financieren, wat al in de zeventiger jaren aanving. Het is een bijzonder geraffineerde organisatie die veelvuldig de draaideurpolitiek hanteert: vertegenwoordigers van de wapenhandel gaan de politiek in, voeren een beleid uit dat hun doelstellingen behartigt en keren terug naar hun voormalige werkgever als hun politieke loopbaan tot een eind komt. Dick Cheney, Tony Blair, George W. Bush, de lijst is lang. De verrassing is echter niet groot, want van veel van de genoemde namen was hun deelname aan dit soort praktijken al langer bekend. Shadow World voelt daardoor vaak aan als een herhaling van oud nieuws.


Toch blijft het intrigeren, al die smeuïge verhalen (macht, wapens, seks!) over de omvang van dit verborgen apparaat, dat feitelijk onze democratie al decennia lamlegt. De grote hoeveelheid invalshoeken van de 'talking heads' (want die wat starre opzet weet hij helaas niet altijd te vermijden) belicht het onderwerp van alle kanten. De kant van de wapenhandelaar, die in dit geheel slechts de menselijke neiging tot geweld bevestigd ziet. Van de wetsexpert, die zijn zorgen uitspreekt over de totale inmenging van de fabrikanten in de democratie. Maar ook van minder voor de hand liggende personen, zoals de Arabische man die als simpele verzetsdaad een schoen naar Bush gooide en dat moest ontgelden met een enkeltje antiterroristenkamp. Ironisch is het gesprek met een journalist in Beiroet over hebzucht en moraliteit met hoorbaar wapengeknal op de achtergrond. Ook al blijft het een opsomming van al vaker belichte feiten, de reikwijdte van de zaak die Grimonprez in amper anderhalf uur schetst, is zowel indrukwekkend als zorgwekkend. Visueel zet hij kracht bij zijn betoog door de getuigenissen af te wisselen met radaropnamen en warmtebeelden van de directe doelwitten van het verderfelijke systeem. Kleine hittemassa's die door een drone tot gort geschoten worden. Bloedeloze beelden, maar ontegenzeggelijk effectief. Het kunnen terroristen zijn, maar evengoed onschuldige burgers, zelfs kinderen. Of gewoon tegenstanders van de wapenhandel.

Hoe boeiend Grimonprez' verzamelde verhalen ook zijn, de vraag hoe we uit deze verstikkende greep geraken dringt zich op. Helaas heeft hij geen antwoorden. Shadow World legt feiten op tafel, maar geen oplossingen. Dat frustreert, want de toeschouwer verlaat de zaal met het idee dat de politiek absoluut niet meer te vertrouwen is en het democratisch systeem onherroepelijk beschadigd is. Wat dat betreft wordt de film op een ironisch moment uitgebracht, nu het Amerikaanse volk juist vanuit die gedachte een outsider als president heeft verkozen die misschien, heel misschien, dit walgelijke systeem kan breken. Trump is en blijft echter een keiharde zakenman, dus of de schaduwwereld die Grimonprez aan de kaak stelt een tegen- of juist een medestander heeft gevonden, valt nog te bezien. Want in de VS is oorlog simpelweg geprivatiseerd.

zaterdag 19 november 2016

Jurassic Park 2009: Battle Growlers: Tyrannosaurus Rex



Year of release: 2009

Description: like almost all of Hasbro’s medium sized dinosaur models, this electronic Tyrannosaurus doesn’t stand in a neutral posture. It's posed in a bent position, head, arms and tail positioned to the right, in a walking mode with the left leg posed forward and right leg backwards, as if circling potential prey. It has a large dino damage wound on its right flank, revealing red muscle tissue and white ribs. Inside this wound a button is located: when pushed it activates a rather high pitched growl. A second button is placed on its throat. Pressing this button produces a fierce attack roar, and makes the jaws open. Both the arms and legs are fully poseable.
This T-Rex features a fairly intricate paint job. Its underside (lower jaw, throat, belly, lower part of the tail, underside of the arms and inner part of the legs) may be plain beige, but the sides of the animal (sides of the neck, flanks, back parts of the arms and legs and sides of the tail) are coloured brightly green instead, and the top parts (neck, back, upper part of the tail, forward sides of the arms and legs) are painted yellowish brown with dark brown stripes. The face and top of the head is bright red, while the area around the lower jaw is coloured a darker shade of red. The Rex has small yellow eyes (with black pupils), white teeth, a pink tongue, a red inside of the mouth, dark grey claws on both fingers and toes, and a white JP logo on both upper legs.


Analysis: despite the overt abundance of little Rex sculpts and the presence of a huge Tyrannosaur figure in this toy line, Hasbro also felt the need to repaint this often used medium sized Rex sculpt once more, making this the most T-Rex intensive JP line so far. Few people would have lamented its absence, but if it was missing from this line they would have missed out on a pretty neat paint job. If red has been used to colour the flanks instead of green, it would have been very tiger like. The use of many stripes coupled with green and brown colouring gives this animal a distinct jungle feel: one could see this as an attempt at an unofficial Camo-Xtreme Jungle T-Rex. Details have been taken care of, including all the claws, and the difference in colour between the tongue and the inside of the mouth is a nice touch, hardly ever done before. The face and the top part of the head being coloured so separately feels a bit odd and out of place, but it harkens back to the good old Camo-Xtreme Arctic T-Rex which had a similar thing going on (it worked better in that figure's case though).
Apart from the appealing and colourful new paint job, there's little of interest to this figure. The posture it assumes is still a nuisance if you want to play with, the biting action which needs to be activated by an inconveniently placed button has little practical effect and the huge gaping wound on its right flank is still bloody annoying. But once again, we have proof that a solid paint job alone can make a sculpt look much better than it actually is.

Repaint: yes. This is a repaint of the JP III T-Rex figure (Wave 1). It has been repainted several times before for Camo-Xtreme, JPD2 and JPD3.

Overall rating: 6/10. A half decent sculpt, but a pretty good new paint job making it look much cooler. This dinosaur figure is not at all rare and can still be found easily. Since this set was a Toys'R'Us exclusive that could change over time, but probably not for the next few years.

maandag 14 november 2016

Today's Review: Arrival




Toen de Canadese cineast Denis Villeneuve tekende voor de regie van het langverwachte vervolg op de sciencefictionklassieker Blade Runner bracht dat nieuws toch een frons op het voorhoofd van vele genrefans teweeg. Villeneuve heeft weliswaar een aantal bijzonder geslaagde, grimmige thrillers op zijn naam staan, maar had nog geen ervaring met scifi. Het is nu aan Arrival om die aarzeling bij de genreliefhebbers weg te nemen. De film zal weinig moeite hebben daarin te slagen, want hij toont aan dat Villeneuve zeer goed in staat is een intelligent en enerverend staaltje wetenschapsfictie af te leveren. Arrival mag zonder schroom bijgezet worden in het rijtje beste sciencefictionfilms van de laatste tien jaar.

De 'aankomst' in kwestie behelst een twaalftal intimiderend grote ruimteschepen die zich volkomen onverwachts aandienen op schijnbaar lukrake locaties verspreid over de hele aardbol. De paniek is groots, want het buitenaardse bezoek plaatst de positie van de mens in het universum in een nieuw daglicht. Het is Villeneuve echter niet te doen om de Grote Vragen, hij zoekt antwoorden op kleinere schaal. Te beginnen met simpele vragen als 'wie zijn jullie?' en 'wat willen jullie hier?'. Het is aan linguïste Louise Banks om samen met een schietgraag militair apparaat en wantrouwende overheidsagenten, antwoorden uit de aliens te krijgen. Dat is een zware opgave, want de bezoekers hebben fysiek noch taalkundig iets met de mens gemeen. Bovendien kampt Louise met haar eigen sores, geplaagd door rouw over haar verloren dochter.

De kwestie omtrent communicatie met buitenaardse wezens is natuurlijk niet nieuw voor het genre, getuige titels als Close Encounters of the Third Kind en Contact. Arrival tilt het communicatiethema echter naar een hoger niveau door het volledig centraal te zetten. Villeneuve geeft een boeiend lesje taalkunde door diep in te gaan op de vraag wat communicatie nu precies inhoudt. Als de aliens een vraag gesteld wordt, zijn ze dan bijvoorbeeld überhaupt wel bekend met het concept 'vraag'? Louise moet bij de absolute basis beginnen om de bezoekers de grondbeginselen van de menselijke taal te onderwijzen, terwijl het haar in respons niet makkelijk gemaakt wordt met het buitenaardse schrift, dat bestaat uit in de lucht getekende cirkelvormige pictogrammen die even snel verschijnen als verdwijnen. Slechts een langzaam proces tot wederzijds begrip overbrugt beide partijen, maar uiteraard kan de gemiddelde mens, laat staan het leger, niet het benodigde geduld opbrengen in het aangezicht van het volslagen onbekende. Zoals meestal geldt in het genre is de angstige mensheid haar eigen ergste vijand.


Villeneuve weeft zo stof tot nadenken moeiteloos samen met de spanning van een tikkende klok. Wie vreest dat de ellenlange beslommeringen over communicatie leiden tot een saaie kijkervaring heeft het mis, want Louises race tegen de tijd, haar strijd tegen de vooroordelen van haar soortgenoten, doet nauwelijks onder voor Villeneuves vorige thrillers. Amy Adams draagt daar effectief haar steentje aan bij in de rol van Louise. Ze houdt uitstekend het midden tussen introvert en openstaand, tussen getekend door verlies en gedreven door hoop. Haar tegenspeler Jeremy Renner komt minder overtuigend uit de verf als natuurkundige, een rol die hem niet zo ligt als de actieheld die we van hem gewend zijn. Desondanks heeft het duo toch voldoende chemie om ons bij de taalles te houden. Gelukkig maar, want taal is hier alles voor Villeneuve, met vergaande gevolgen voor het verloop van de film. Taal is niet slechts communicatie tussen partijen, zo stelt Arrival. Ze is bovenal een uitwisseling van ideeën en verruiming van de geest om tot nieuw inzicht te komen. Dat kan de mensheid goed gebruiken, maar naast de wetenschappers staan weinig mensen in de film ervoor open. Miscommunicatie leidt tot misverstanden, en misverstanden lopen snel uit in gewapend conflict als diverse landen geweld tegen de bezoekers verkiezen boven verdere tijdrovende pogingen tot dialoog.

Want voor taalbegrip is tijd nodig, stelt de filosofie van Arrival. Die samenhang tussen het linguïstische en het temporele vormt de meest originele invalshoek van de film, die borg staat voor een immense plottwist die ongetwijfeld niet iedereen zal bekoren, maar door Villeneuve met voldoende overredingskracht wordt gebracht om ermee weg te komen. Een vergelijking met Interstellar, dat zich eveneens kenmerkte door het beschrijven van een vergelijkbare cirkel tussen het grootse universum en een kleinschalig mensenleven, dringt zich op, maar Arrival wordt niet getekend door overdreven bombast. Spektakel is hier sowieso opzettelijk ondervertegenwoordigd, want voor Villeneuve is sciencefiction nog steeds hoofdzakelijk het overbrengen van intelligente concepten die tot nadenken uitnodigen. Daarbij komt hij bovendien opmerkelijk hoopvoller uit de hoek dan in zijn vorige werk, ondanks een wat zoetsappige, te uitleggerige ontknoping. De meest optimistisch boodschap komt nog het duidelijkst over: hij weet van wanten in het sciencefictiongenre, dus dat vervolg op Blade Runner is heus in goede handen.

zaterdag 12 november 2016

Today's Review: The 9th Life of Louis Drax




Met The 9th Life of Louis Drax lijkt Alexandre Aja een waardige opvolger voor zijn zonderlinge Horns voor ogen gehad te hebben. In die bizarre film trok hij alles uit de kast in een gitzwarte, gothic komedie die de regels van de fantasy en horror aan zijn laars lapte. Goed nieuws voor de genrefans die er wel om konden lachen, want Aja tracht dus nu hetzelfde te bewerkstelligen. Het probleem is echter dat aan de basis van The 9th Life of Louis Drax een bloedserieus en beladen thema staat, dat zich maar moeilijk leent voor alle fantastische opsmuk waarmee Aja het serveert. Wat begint als een licht en komisch jongensavontuur, ontspoort hoe langer hoe meer in een duister relaas over slechte ouders, psychisch trauma en een dodelijke drang naar aandacht, waarbij Aja's mentaliteit van 'kijk-deze-malligheid-eens' volkomen misplaatst voelt.

De Louis Drax uit de titel is een negenjarig jochie dat de pech had in coma te raken na een val van een klif. Dat klinkt onfortuinlijk, maar is voor Louis slechts het zoveelste ongeluk in zijn korte bestaan. Die pech begon naar eigen zeggen al bij zijn geboorte en heeft zich sindsdien geuit in een reeks voorvallen die elk ander kind niet overleefd zou hebben. Nu lijkt ook voor Louis de grens bereikt, want het lukt hem niet om uit zijn coma te stappen. Dat geeft hem echter de gelegenheid om te observeren hoe zijn omgeving reageert op zijn toestand. Na het voorval is een onderzoek in gang gezet om te beoordelen of er opzet bij zijn ongeluk in het spel was. Alle sporen wijzen naar zijn sindsdien verdwenen vader. Ondertussen grient zijn beeldschone moeder aan zijn zijde, wat de aandacht trekt van de onwaarschijnlijk aantrekkelijke arts die Louis' curieuze geval bestudeert. Want dat er met het joch en zijn ouders veel meer aan de hand is dan een jammerlijk afgelopen picknick, laat zich snel raden.


Zo beschouwd schijnt The 9th Life of Louis Drax allereerst een doorsnee 'whodunit', maar dan had Aja zeker voor de eer bedankt. Voor een regisseur met uitsluitend horrortitels in zijn zak geen gedweep met standaard misdaadonderzoek. Nee, daar moeten bovennatuurlijke elementen, zoals engelen en zeemonsters, aan te pas komen wil het interessant worden. Dat leent zich prima voor de sfeer van jeugdig avontuur die de film aanvankelijk uitstraalt en een jonge doelgroep doet vermoeden. Al snel blijkt echter dat het hoe en waarom achter Louis' leed minder fantastisch, maar vooral duisterder en schokkender is dan verwacht. Het exotische element van The 9th Life of Louis Drax pakt daarbij misleidend uit en slaat dood. Wie met een kinderfilm van doen dacht te hebben, vergist zich behoorlijk. De film ontaardt in een thriller waarin optimistische fantasie plaatsmaakt voor zwaar drama over menselijke pijn en gestoorde ouder-kindrelaties. Op zich geen onaardige wending, ware het niet dat serieus drama aan Aja verspild is.

Uiteraard baseert Aja dit drama slechts op het bronmateriaal van schrijfster Liz Jensen. Maar gezien zijn staat van dienst is het niet verwonderlijk dat hij visueel flink uitpakt wanneer het script hem dat toestaat. Aja leeft zich veelvuldig uit met licht/donkercontrasten en stemmingmakende halo's, waardoor de film absoluut sfeerrijk is. De overdreven spookachtige soundtrack had wel een tikkeltje minder gemogen. De stijlmiddelen houden het verloop van de eerste helft enigszins intrigerend, ondanks de menselijke tekortkomingen naast al het mysterie. Want tegenover de vraagtekens rond het lot van Louis wordt een potsierlijke plotlijn geplaatst over een verhouding tussen moeder en dokter, beiden met het uiterlijk van een supermodel. Het tenenkrommende subplot mag dan uiteindelijk in dienst van Aja's grote misleiding staan, dat het lachwekkende trekjes aanneemt zal hopelijk toch onbedoeld zijn.

Eveneens niet bevorderlijk voor onze band met de hoofdpersonen is het feit dat de titelfiguur eigenlijk niet zo'n aardig kereltje is. Tijdens het voortdurende onderzoek levert hij commentaar op zijn situatie en zijn verleden, à la het inhoudelijk soortgelijke (en ook al niet beklijvende) The Lovely Bones, maar erg sympathiek is hij niet. Hij stookt tussen zijn ouders en doodt zijn hamsters. Vloeit dit alles voort uit een onverwerkt trauma rond zijn bekvechtende opvoeders? Met de achterliggende redenen heeft Aja schijnbaar minder affiniteit dan met de bovennatuurlijke kanten die hij doet vermoeden. Hij verliest zich in Louis' fantastiewereldje en sleurt ons daarin mee, terwijl dat uiteindelijk als bijzaak, en Louis als bijfiguur in het leven van zijn ouders, bestempeld wordt. Dat Aja ons hardhandig uit die fantasie haalt voor een naargeestige climax vol kommer en kwel die niets meer wegheeft van de vrolijk gestemde opening, is ronduit bezwaarlijk. Aja jongleert losjes met allerhande genres, maar balans wordt node gemist in het uiteindelijk allerminst luchtige geval Louis Drax.

donderdag 10 november 2016

Today's Review: Toni Erdmann




De critici spreken schande van het feit dat Toni Erdmann in Cannes buiten de prijzen viel, maar als iemand zich daar weinig druk om zal maken, dan is het regisseuse Maren Ade zelf wel. Geïnspireerd door haar vader, een verwoed grappenmaker, is het project voor haar een persoonlijke zaak. Hij was degene die haar leerde dat je het leven niet te ernstig moet nemen en er vooral van genieten moet. Een boodschap die de regisseuse aanstekelijk uitdraagt in Toni Erdmann. In dat opzicht is ze niet te vergelijken met het vrouwelijke hoofdpersonage, wier drijfveren ambitie en carrière zijn. Ongeacht haar verlies in Cannes is het Ade gelukt juist met een tegenovergestelde levensovertuiging richting de top te klimmen, want Toni Erdmann is een allesbehalve serieus maar toch betekenisvol drama geworden.

Die titelfiguur Toni, gebaseerd op Ades eigen vader, is een uit noodzaak geboren persoon. Eigenlijk heet de oudere heer Winfried. Hij heeft niet bijster veel van het leven gemaakt, maar houdt er toch volop van, met zijn absurde gevoel voor humor als levensbepalende karaktereigenschap. Een schrijnend contrast met zijn dochter Ines, die tijdens het beklimmen van de ladder van het bedrijfsleven een tegenovergestelde figuur is geworden. Vader en dochter hebben weinig meer gemeen. Dat wordt Winfried pijnlijk duidelijk als hij haar bezoekt in Boekarest, waar zij vertoeft om een grote vis in de oliewereld voor haar baas aan de haak te slaan. Dochterlief heeft amper tijd voor haar vader en beschouwt hem als een sta-in-de-weg, ondanks zijn boerse charme waarmee hij zelfs haar doelwit bekoort. Tegelijkertijd maakt Winfried zich hoe langer hoe meer zorgen om zijn kind, dat tot een humorloze vrouw is uitgegroeid voor wie het ontslaan van mensen aan de orde van de dag lijkt te zijn. Hier moet ingegrepen worden, maar dat kan alleen Toni Erdmann.


Erdmann is gewoon Winfried met valse tanden en een sjofele pruik. Dat heeft Ines natuurlijk meteen door, maar toch staat ze toe hoe dit typetje zich in de high society van het bedrijfsleven naar binnen bluft en de hotemetoten inpalmt met zijn doldwaze charisma en bizarre anekdotes. Is het een onbewuste drang om uit haar verstikkende kleurloze bestaan bevrijd te worden of wil zij zien hoe weinig haar vader begrepen heeft van haar wereld? Ade laat het in het midden, maar Erdmann weet zich hoe dan ook goed te handhaven in de wereld van de 'één procent'. Dankzij het betoverende karakter van de meesterlijke Peter Simonischek sleept Erdmann ook ons volledig mee in zijn ondermijnende toneelstuk, waarmee het komische gedeelte van de film verzekerd is. Tegelijkertijd verliest Ade, geholpen door het sterke tegengas dat zijn tegenspeelster Hüller Simonischek geeft, het dramatische aspect van het mentale getouwtrek tussen Winfried en Ines geen moment uit het oog.

"Ben je eigenlijk wel een mens?", vraagt een vertwijfelde Winfried zijn dochter als hij geconfronteerd wordt met haar holle bestaan in de zakenwereld. Zijn dochter is een bikkelharde tante geworden, die alles inzet om de doelstellingen van haar bedrijf te behalen. Uitgaan, diners, zelfs haar verjaardagsfeestje, alles is slechts een middel in een strijd om de cijfers en alleen anonieme seks en af en toe een lijntje coke vormen enige ontspanning. Stilstaan bij de belangrijke dingen in het leven, zoals familie, is er niet bij. Van een eigen persoonlijkheid is weinig te bespeuren. Papa is niet trots op haar, maar bezorgd. Tegelijkertijd leidt ook Winfried niet het meest begerenswaardige leven. Hij is gescheiden, leeft alleen en pas als zijn hond sterft, zoekt hij toenadering tot zijn dochter. Daar mogen gerust vraagtekens bij gezet worden, maar hij is duidelijk gelukkiger dan zijn naar maatschappelijke maatstaven meer geslaagde dochter. Succes garandeert geen geluk. Toni Erdmann draait om twee totaal verschillende, maar even geknakte mensen wier verstandhouding opnieuw moet beginnen. De leugen Toni Erdmann moet die toenadering mogelijk maken.

Dat ingrijpen in andermans leven voor de eigen bestwil doet Erdmann met verve. Subtiliteit is daarbij niet het sleutelwoord. Wanneer hij Ines confronteert met het ontslag van arme arbeiders voor onbeduidende fouten neigt de film toch een beetje naar moralistisch sentiment. Er kan eveneens afgedongen worden op de eenzijdige wereld die Ade schetst van het bedrijfsleven. Dat is echter bijzaak, want het emotionele hart van Toni Erdmann wordt sterk gevormd door dit duet tussen twee persoonlijkheden, dat zowel aangrijpend als hilarisch is. Erdmann is een even merkwaardige als innemende verschijning die ons direct aan zijn kant weet te trekken, waardoor we volledig opgaan in de geleidelijke ontdooiing van de ijskoude Ines. Het duurt bijna drie uur, maar die tijd vliegt voorbij. De boodschap is niet bijster vernieuwend, maar dankzij heerlijke films als Toni Erdmann genieten we des te meer van het leven. Prestigieuze prijzen heeft Ade niet nodig, de breed gedragen erkenning dat Toni Erdmann een van de hoogtepunten van 2016 vormt, volstaat.

zondag 6 november 2016

Jurassic Park 2009: Battle Growlers: Dilophosaurus



Year of release: 2009

Description: this dinosaur, a slender bipedal carnivore with a very characteristic head, sports two semi-circular ridges on top of its head, with a little spike behind each. Also, the large frill (not removable), which was a made up feature for the Dilophosaurus in the first Jurassic Park movie, makes it easily recognizable. The figure stands in a sort of stalking mode, with its body and tail bent, its legs and arms wide apart, its head posed to the left and its jaws opened. The figure has a large dino damage wound on its left flank, showing white bones and red muscle tissue, with a button inside it, which produces a hissing shriek when pushed. Also, an orange lever is located on its back: when pulled, the figure slashes its arms back and forth and makes a hissing, rattling attack roar.
This Dilophosaurus has a very fiery paint job. Its underside (lower jaw, throat, belly, underside of the upper arms, inner part of the legs and lower part of the tail) is coloured simply beige though. The rest of the body is covered in a reddish brown paint job. Its neck, back and tail are adorned with orange colouring which largely extends over the flanks (including the dino damage wound) and has various small rounded and spiky shapes running out of it, most notably on the hips and tail. Additional orange stripes and shapes are found on the limbs. In most cases, the orange colouring is accompanied by small yellow spots and shapes found in the middle of it. The top of the head and the crest are coloured red, with red stripes running over the face over the snout and ocular area. The crests are equipped with thin yellow lines running around its edges, and also forming a circular shape in the middle of each crest. Unlike the rest of the figure's bright colouring the crests are adorned in a symmetrical pattern instead of randomly. The big frill around the creature's neck is painted plain reddish brown, like most of the body, except for the centre of its front side, which is coloured orange and gradually shifts into aforementioned brown. The figure has a pink tongue and inside of the mouth, white teeth, small green eyes (with white pupils and black irises), black claws on both toes and fingers and a white JP logo on each upper leg.



Analysis: finally, the return of the Dilophosaurus sculpt! Too bad they didn't retool it like they did with the big T-Rex, since all of this figure's former faults remain intact. To start with, its frill still can't be removed, hindering not only overall playability and rendering its front side too heavy so it can't stand up straight, but also being in the way of the attack action of the arms, which has a very limited range because of this, and is otherwise rather unimpressive. Also ever present is the big dino damage wound on the flank which can't be covered up. At least it's partially camouflaged by the new paint job in this case.
Which brings us to this figure's only new feature: the elaborate colour scheme. If you ever wondered what a possible Camo-Xtreme Lava Dilophosaurus might have looked like, this could very well have been it. It gives this dinosaur a very dragon like feel, its already bizarre look being fused with colours which spawn a sense of fire and danger. The details are also nicely done, especially on the head, like the crests and the eyes. However, the frill should have gotten more attention, being so obviously there but hardly presented with a paint job to speak off, like the figure was factory painted separately from the frill and its paint job was largely forgotten (which may have actually been the case).
Overall, a good paint job, but a bad figure. At least its movie accurate sounds are still there (making the figure hard to play rough with if you want those to stay in working order).

Repaint: yes. This is a repaint of the JP III Dilophosaurus figure (Wave 1). It is a first time repaint (yes, those still exist in this day and age!) and, so far, a last time repaint too.

Overall rating: 5/10. Despite its effective and original new paint job, this is still not a very good figure due to its asinine posture, gaping dino damage wound and limited attack feature. This dinosaur figure is not rare and can still be found effortlessly. Since this set was a Toys'R'Us exclusive that could change some day, but probably not for the next few years.

vrijdag 4 november 2016

Today's Review: Je me tue a le dire



Het is een bekend fenomeen in de filmgeschiedenis: de man die niet op kan groeien en een jongetje lijkt te willen blijven. Het type dat eeuwig bij zijn moeder woont en zijn draai in de maatschappij maar niet kan vinden. Al decennialang is het een dankbaar onderwerp voor drama en komedie, dus probeer met dat gegeven nog maar eens origineel uit de hoek te komen. De Belgische debuterend regisseur Xavier Seron zoekt het in absurdistische toon en stijlvolle vormgeving. Het resultaat Je Me Tue à le Dire steekt ondanks, of vreemd genoeg vooral vanwege die onmiskenbaar eigenzinnige aanpak niet boven thematisch verwante films uit.

De Waalse Michel is zo'n typisch moederskind, een man van in de dertig die nog bij zijn overdadig liefkozende mama inwoont. Hij is blijven steken in een hopeloze bijbaan in een elektronicazaak en houdt zich meer bezig met strips en speelgoed dan met zijn vriendin, die het begrijpelijkerwijs niet bij hem uithoudt. Seron voegt er nog een element met komisch potentieel aan toe door zijn protagonist een onverbeterlijke hypochonder te maken, waardoor Michel voortdurend meent de ene na de andere kwaal te hebben opgelopen. Borstkanker is zijn grootste angst, want nadat die ziekte bij zijn moeder werd geconstateerd en even snel en mysterieus weer verdwenen leek, treft hij een verontrustend knobbeltje aan in eigen borst. Michel heeft toch al een merkwaardige fascinatie met borsten, naar verluidt doordat zijn moeder destijds te lang doorging met borstvoeding. Je Me Tue à le Dire is niet voor niets gevuld met verwijzingen naar borsten, van voedsel tot architectuur, als een koortsdroom van een prepuberaal joch dat maar niet over die puberteitsgrens heen stapt. Die beeldtaal wordt snel onleuk.

Seron vertelt Michels relaas in zijn opvallend gestileerde debuutfilm in vijf hoofdstukken, waarin niet bepaald grappige thema's als angst voor eenzaamheid en de onvermijdelijke dood de hoofdingrediënten vormen voor humoristische situaties. Humoristisch bedoeld althans, want door de ongebruikelijke vormgeving is het moeilijk relateren aan Michels bizarre belevenissen. Aan de acteur achter dit mankind ligt dat niet, want hoofdrolspeler Jean-Jacques Rausin laat zien wel degelijk behept te zijn met het nodige komische talent voor een rol als deze. Zijn Michel is aanvankelijk een sympathieke loser, maar diens waanideeën maken hem hoe langer hoe meer een onvriendelijke verschijning. De kerel en zijn bestaan doen direct denken aan Gijs Naber in het recente, inhoudelijk sterke gelijkenissen vertonende Aanmodderfakker van Michiel ten Horn, die echter juist een omgekeerde omwenteling doormaakte en steeds meer onze sympathie verdiende. De overeenkomsten tussen beide films en filmmakers zijn frappant, want ook Ten Horn bedient zich van een geheel eigen stijl om zowel drama als komedie op te wekken. Bij Seron trekken die stijlmiddelen echter te veel aandacht naar zichzelf toe om daarin te slagen.


Het korrelige zwart-wit waarin de film is geschoten, is vanuit stilistisch oogpunt de meest voor de hand liggende blikvanger. Waar Ten Horn juist gebruikmaakt van overdadig kleurgebruik, kenmerkt Seron zich door een precies tegenovergestelde strategie, met toch hetzelfde doel: het vervormen van de realiteit om het surrealistische gehalte van zijn zwarte komedie te onderstrepen. Het maakt zijn film afstandelijker dan waarschijnlijk de bedoeling was, en het werd ons vanuit dat oogpunt toch al niet makkelijk gemaakt met de statische cameravoering en pretentieuze hoofdstukindeling. Serons voorkeur voor christelijke symboliek zorgt nog even voor een overtreffende trap. Als het beter gaat met zijn moeder denkt Michel haar ziekte te hebben overgenomen en lijdt hij dus voor een ander. Zelfs de aureool blijft hem niet bespaard om de metafoor extra te benadrukken. We mogen echter hopen dat de Christus van weleer niet zo'n rare obsessie met borsten had.

In het dagelijks leven is er niets amusant aan borstkanker en ondanks Serons verwoede pogingen om in Je Me Tue à le Dire een komisch verhaal over een mogelijke kankerpatiënt te vertellen blijft dat beeld gehandhaafd. De irrationeel angstige en steeds onaardigere Michel denkt dat hij spoedig zal sterven. Niet voor niets opent de film met een scène waarin hij een doodskist uitprobeert, om aan het idee te wennen. Niet bijzonder geestig of inventief, geen enkel stijlmiddel verandert die tekortkomingen. Michels botte houding tegenover de vrouw die hem het leven schonk en volgens hem nu ook de dood, is eveneens niet zozeer grappig als wel irritant. Serons neiging om de tekortschietende komedie extra sjoege te geven met een overdaad aan religieuze symboliek en verwijzingen naar de kunstgeschiedenis werkt averechts. Het reduceert de film tot een curiositeit. Jammer, want hij heeft genoeg collega's in eigen land die wel opvallend bedreven zijn in het mengen van zwaarmoedige thema's met gitzwarte, surrealistische en bovenal geslaagde humor. Hopelijk leert hij voor zijn volgende project van hun voorbeeld.