Conclusie
In
de inleiding van Science
Fiction Films of the Seventies
stelt Craig Anderson dat
de jaren zeventig het 'coming
of age' van het
sciencefictiongenre inluidden.
Hoewel Anderson de implicatie van deze opmerking niet bespreekt –
hij laat haar verder links liggen – is deze aanduiding heel
toepasselijk. Waar sciencefiction in de vijftiger jaren hoofdzakelijk
entertainment was met bij vlagen maatschappijkritische trekjes, waren
het de sciencefictionfilms van de Tweede Golf die maatschappijkritiek
tot een belangrijke doelstelling van het genre maakten, zonder
daarbij de factor vermaak uit het oog te verliezen. De meeste
sciencefictionfilms uit de vijftiger jaren gaven eigentijdse thema's
als nucleaire angsten en 'red
scare' hoofdzakelijk in
metaforen weer. Deze luchtige, soms kinderlijk speelse,
sciencefiction, waarin ondanks de omvang van de weergegeven
catastrofale problemen uiteindelijk alles goed kwam, werd in de
periode 1968-1977 vervangen door een kritischer variant. Deze nieuwe
sciencefictionfilms approprieerden specifieke thema's en angsten die
in de samenleving heersten en maakten hen bespreekbaar, zonder de
ernst van de problemen te reduceren tot een makkelijk oplosbaar,
zwart-wit conflict.
Herboren
in de ernst van 2001: A
Space Odyssey en
Planet of the Apes,
die aantoonden dat serieuze sciencefiction niet alleen geschikt was
voor ingewijden, werd de representatie van de pessimistische
tijdsgeest in het nieuwe type sciencefiction niet geschuwd. De
Westerse samenleving, hoofdzakelijk de Verenigde Staten, verkeerde in
een toestand van crisis. In de drang een serieuze boodschap te
hebben, zoals 2001
en Planet of the Apes
dat hadden, zag het genre geen reden om de verschillende factoren die
deze crisis vormden onbesproken te laten; de tijdsgeest was duister,
en het sciencefictiongenre daardoor niet minder. Door in te springen
op de actualiteit gaf het genre een hoeveelheid aan sociale thema's
weer, waarvan ik er hier “slechts” twee (inclusief 'subthema's')
in detail heb besproken. Sciencefiction had een missie: 'critical
dystopia' was het devies.
Het publiek werd geconfronteerd met toekomstige extrapolaties van
heersende negatieve thema's als milieuproblematiek, technofobie,
racisme en geweld, met als doel om te waarschuwen voor de mogelijke
dystopische effecten hiervan op de langere termijn als er niet tegen
opgetreden zou worden. Hoewel het “if
this goes on” type
sciencefiction hierbij de neiging had te overdrijven, maakte het de
aanwezigheid en intentie van de boodschap niet minder treffend: het
publiek moest ervoor waken dat de in deze films geschetste wereld
realiteit zou worden.
'Het gaat misschien slecht met de wereld', stelde het genre, 'maar
als we het zo door laten gaan, gaat het alleen maar slechter, dus dat
moet voorkomen worden'. De toekomstbeelden in de sciencefictionfilms
van de jaren zeventig waren uitsluitend uitvergrotingen van het
pessimisme in de eigen tijd, en waarschuwden dat de oorzaken hiervan
nu bestreden moesten
worden. 'Fantasies of the future may [...] be ways of putting
quotation marks around the present', schrijven Ryan en Kellner, en
hoewel hun bespreking van dystopische samenlevingen te wensen
overliet, geef ik hen hierin gelijk.
De
dystopische systemen in het sciencefictiongenre zijn de resultaten
van de imperfecties van het verleden, waardoor de mens van de
toekomst lijdt onder de fouten van het verleden. Desondanks, de mate
van lijden is relatief gebleken, afhankelijk van het thema dat
besproken werd. De dystopische systemen in technofobische films zijn
zowel afschrikwekkend in hun totale onderdrukking van het individu,
als verleidelijk dankzij hun geborgenheid en veiligheid (wat men node
miste in de zeventiger jaren). Deze dualiteit wijst op de aloude
dubbelzinnige rol van technologie; enerzijds is zij een brenger van
vrede en voorspoed, anderzijds de motor achter verwoesting. Het is
aan de mens te bepalen naar welke kant de weegschaal zal overhellen:
hijzelf, als schepper van technologie, bepaalt hoe zijn creatie
gebruikt zal worden, ten goede of ten kwade. In 'environmental
sciencefiction' is er daarentegen niets positiefs aan het
geportretteerde dystopia: het is een nare wereld die voor iedereen
met moeite uit te houden is en alleen maar minder leefbaar zal
worden, want de natuurlijk wereld heeft het onderspit gedolven. Ook
hier ligt de schuld bij de mens zelf, met als verschil dat het te
laat is om keuzes te maken: wat gedaan moet worden om het tij te
keren, had veel eerder moeten gebeuren. De mensheid kan nu slechts
afwachten.
Het
gaat te ver om te zeggen dat de filmstudio's die sciencefictionfilms
produceerden uitsluitend thematische diepgang in hun films
aanbrachten omwille van de boodschap voor het publiek. Financiële
belangen speelden, zoals altijd in de filmindustrie, een belangrijke
rol. Films die inhaakten op de actualiteit vielen immers op en
brachten winst in het laatje. Het is niet verrassend dat de markt
voor actuele pessimistische sciencefiction op den duur verzadigd
raakte, wat het succes van Star Wars en Close Encounters of
the Third Kind verklaart. Immers, deze films hadden geen
specifieke boodschap, maar keerden terug naar de sfeer van simpel,
optimistisch vermaak zonder de noodzaak zwaarmoedige thematiek te
bespreken.
Het
ongelijk van Joan Dean (p. 16) is praktisch bewezen: de
sciencefictionfilms uit de periode 1968-1977 zijn niet vergeten. De
Tweede Golf heeft haar sporen op de ontwikkeling van het genre
nagelaten. Meer dan tijdens de Eerste Golf heeft zij aangetoond hoe
het sciencefictiongenre de angsten en wensen van de tijdsgeest kan
reflecteren, hoe zij thema's bespreekbaar maakt en hoe zij
entertainment en boodschap kan combineren. Waar de films van de
Eerste Golf slechts een introductie gaven tot deze werkwijze maar
niet haar volle potentieel benutten, waren de films van de Tweede
Golf de pioniers die zich deze aanpak eigen hebben gemaakt. Sindsdien
is het goeddeels de standaard in het genre geworden: de boodschap en
de representatie van actuele thema's geeft sciencefictionfilms een
meerwaarde, die nu als gangbaar kan worden beschouwd. De werelden die
sciencefiction ons voorschotelt worden geacht een 'mad
house' te zijn.
Bibliografie
Anderson,
Craig W. Science Fiction Films of the
Seventies. Jefferson: McFarland &
Company Inc., 1985: p. 1-164
Appelbaum,
Sam, Gerald Mead. ‘Westworld:
fantasy and exploitation’, Jump Cut,
nr. 7
(1975): p. 12-13
Augarten,
Stan. Bit
by Bit: An Illustrated History of Computers.
Londen: George Allen &
Unwin, 1985: p. 253-285
Baxter,
John. Science fiction in the cinema.
New York: A.S. Barnes & Co., 1970: p. 170-185
Brereton,
Pat. Hollywood Utopia: Ecology in
Contemporary American Cinema. Bristol:
Intellect Books, 2005: p. 12-34, 139-173
Brosnan,
John. Future tense: the cinema of
science fiction. New York: St. Martin’s
Press
Inc., 1978: p. 164-244
Brosnan,
John. Movie Magic: the Story of Special
Effects in the Cinema. Londen:
MacDonald, 1974: p. 176
Chion,
Michel. Audio-vision: sound on screen. New York: Columbia
University Press, 1994:
p. 129-131
Dean,
Joan F. 'Between 2001 and
Star Wars.'
Journal
of Popular Film and Television,
nr. 1
(1978): p. 32-41
Desser,
David. ‘Race, space and class: the politics of cityscapes in
science-fiction films’, in:
Kuhn, Annette. Alien
Zone II: the spaces of science fiction cinema.
Londen: Verso, 1999: p.
75-95
De
Steiguer, J. E. The
Age of Environmentalism.
New York: McGraw-Hill, 1997: p. 1-41,
80-90, 128-138, 153-165
Ingram,
David. Green Screen: environmentalism and Hollywood cinema.
Exeter: University
of Exeter Press, 2000: p. 154-155, 179-182
Kozlovic,
Anton Karl. 'Technophobic themes in pre-1990 computer films.' Science
as
Culture,
vol. 12, nr. 3 (September 2003): p. 341-373
Matheson,
T.J. 'Marcuse,
Ellul, and the Science-Fiction Film: Negative Responses to
Technology', in: Science
Fiction Studies,
vol.
19, nr. 3 (november 1992), p. 326-339
Nagl,
Manfred, David Clayton. ‘The Science Fiction Film in Historical
Perspective’, Science-
Fiction Studies,
vol. 10, nr. 3 (1983): p. 262-277
Pepper,
David. The
roots of modern environmentalism.
Worcester: Croom Helm Ltd., 1984:
p. 13-39
Pohl,
Frederik, Frederik Pohl IV. Science fiction
studies in film. New York: Ace Books,
1981:
p. 155-24
Rovin,
Jeff. From Jules Verne to Star Trek.
New York en Londen: Drake Publishers Inc.,
1977: p. 2-4, 8, 14-17,
53, 74, 84, 88-90, 96, 102, 112, 122-123, 130, 136
Ryan,
Michael, Douglas Kellner. Camera
Politica: the Politics and Ideology of
Contemporary Hollywood Film.
Bloomington en Indianapolis: Indiana University Press,
1988: p.
244-265
Ryan,
Michael, Douglas Kellner. ‘Technophobia’,
in: Kuhn, Annette. Alien Zone: Cultural
Theory and Contemporary Science Fiction Cinema.
Londen: Verso, 1990: p. 58-65
Sellors,
C. Paul. 'On the Impossibility of 'Once Upon a Time...' in
Rollerball.', in: Mendik,
Xavier, Graeme Harper (eds.) Unruly
Pleasures: the Cult Film and its Critics. Guildford: FAB
Press,
2000: p. 45-59
Sobchack,
Vivian. ‘Cities of the edge of time: the urban science-fiction
film’, in: Kuhn,
Annette. Alien
Zone II: the spaces of science fiction cinema.
Londen:
Verso, 1999: p.
123-143
Telotte,
J.P. Science
Fiction Film.
Cambridge: Cambridge University Press, 2001: p. 40-44,
100-104,
123-141
Verheul,
Jaap. Dreams
of Paradise, Visions of Apocalypse: Utopia and Dystopia in
American
Culture.
Amsterdam: VU University Press, 2004: p. 1-9
Corpus
Andromeda
Strain, The.
Reg. Robert Wise. Universal Pictures, 1971.
Barbarella.
Reg. Roger Vadim. Dino de Laurentiis Cinematografica, 1968.
Battle
for the Planet of the Apes. Reg. J. Lee Thompson.
Twentieth Century-Fox Film Corporation, 1973.
Beneath
the Planet of the Apes. Reg. Ted Post. Twentieth
Century-Fox Film Corporation, 1970.
Boy
and His Dog, A. Reg. L. Q. Jones. LQ/JAF, 1975.
Clockwork
Orange, A. Reg. Stanley Kubrick. Warner Bros.
Pictures, 1971.
Colossus:
The Forbin Project. Reg. Joseph Sargent.
Universal Pictures, 1970.
Conquest
of the Planet of the Apes. Reg. J. Lee Thompson.
Twentieth Century-Fox Film Corporation, 1972.
Dark
Star. Reg. John Carpenter. Jack H. Harris
Enterprises, 1974.
Death
Race 2000. Reg. Paul Bartel. New World Pictures,
1975.
Demon
Seed. Reg. Donald Cammell. Metro-Goldwyn-Mayer,
1977.
Escape
from the Planet of the Apes. Reg. Don Taylor.
Twentieth Century-Fox Film Corporation, 1971.
Futureworld.
Reg. Richard T. Heffron. American International Pictures, 1976.
Journey
to the Far Side of the Sun. Reg. Robert
Parrish. Century 21 Television, 1969.
Logan’s
Run. Reg. Michael Anderson. Metro-Goldwyn-Mayer,
1976.
Man
Who Fell to Earth, The. Reg. Nicolas Roeg.
British Lion Film Corporation, 1976.
Moon
Zero Two. Reg. Roy Ward Baker. Hammer Film
Productions, 1969.
No
Blade of Grass. Reg. Cornel Wilde. Theodora
Productions, 1970.
Omega
Man, The. Reg. Boris Sagal. Warner Bros.
Pictures, 1971.
Planet
of the Apes. Reg. Franklin J. Schaffner.
Twentieth Century-Fox Film Corporation, 1968.
Rollerball.
Reg. Norman Jewison. Algonquin, 1975.
Silent
Running. Reg. Douglas Trumbull. Universal
Pictures, 1972.
Soylent
Green. Reg. Richard Fleischer.
Metro-Goldwyn-Mayer, 1973.
Stepford
Wives, The. Reg. Bryan Forbes. Palomar Pictures,
1975.
THX
1138. Reg. George Lucas. American Zoetrope, 1971.
2001:
A Space Odyssey. Reg. Stanley Kubrick.
Metro-Goldwyn-Mayer, 1968.
Westworld.
Reg. Michael Crichton. Metro-Goldwyn-Mayer, 1973.
Zardoz.
Reg. John Boorman. John Boorman Productions, 1974.
Z.P.G.
Reg. Michael Campus. Sagittarius Productions Inc., 1972.