Hoofdstuk
2: Man into space,
het vierde subgenre
Zoals
ik reeds aangaf in de inleiding is één van de voornaamste redenen
voor het schrijven van deze scriptie het ontbreken van het vierde
subgenre in het sciencefictiongenre in mijn BA-paper. Daarom zal het
in dit paper alsnog behandeld worden. Hierbij ga ik in op zowel de
representatie van religie als wetenschap in het subgenre gevolgd door
een casestudy; deze aanpak komt sterk overeen met de manier waarop ik
in mijn BA-scriptie de drie andere subgenres besproken heb, met als
verschil dat religie daarin niet behandeld werd. Zoals we hieronder
zullen zien speelt religie een niet onbelangrijke rol in dit
subgenre.
Paragraaf
2.1: definitie van en de rol van wetenschap in het subgenre
Als
er één subgenre is waarin sciencefiction zich duidelijk van horror
onderscheidt, dan is het wel het ‘man
into space’
subgenre. In dit subgenre gaat het meer om de wetenschap zelf dan de,
mogelijk desastreuze, consequenties van deze wetenschap. Science
is, meer dan in de andere subgenres, de spil waar de films in dit
genre om draaien. Wetenschap is wat deze films drijft, wat de
verhaallijnen mogelijk maakt. In dit genre wordt wetenschap als
overwegend positief gezien en ruimtereizen als iets optimistisch in
relatie tot het onbekende.1
Uiteraard zijn er ook de nodige uitzonderingen die wijzen op de
gevaren van wetenschap. Desondanks is dit subgenre zonder meer het
mildst in de representatie van wetenschap en wetenschappers.
Als
voornaamste reden hiervoor kan de band die dit subgenre heeft met de
werkelijkheid genoemd worden. Naast wetenschappelijk verantwoord is
dit subgenre ook het meest realistisch en actueel. Vooral in de
beginjaren van het sciencefictiongenre in de vijftiger jaren, toen de
‘man into space’
films het genre overheersten terwijl de andere subgenres nog uit de
startblokken moesten komen, is de grens tussen ‘science fiction’
en ‘science fact’
vaak vaag. Dankzij de intrigerende invloed van het fantastische
concept van ruimtereizen met raketten, dat in wetenschappelijke
kringen de boventoon voerde, postuleerden deze eerste genrefilms wat
er zou kunnen gebeuren als de mens de ruimte zou betreden. Hierin
ging de film die als kiem van het genre wordt beschouwd, Destination
Moon (USA: Irving Pichel, 1950), het verst. Door
zijn veelvuldig gebruik van bestaande wetenschappelijke theorieën en
de serieuze toon omtrent het, op dat moment futuristische en in de
volksmond onwaarschijnlijke, concept van ruimtereizen kan deze film
welhaast een semi-documentaire genoemd worden. Deze realistische toon
bleef een frequent verschijnsel in het subgenre (hoewel latere films
het voornamelijk gebruikten als achtergrond voor fantastische
concepten, zoals buitenaardse beschavingen of andere planeten, dan
als basis voor een verhaal).
Hierin
ligt een interessante paradox met de andere subgenres: terwijl het
subgenre de meest realistische representatie van wetenschap geeft,
gaat het ‘t verst in het weergeven van de fantastische kanten van
het sciencefictiongenre. Terwijl de andere subgenres zich bezighouden
met de huidige tijd en samenleving, waarin de ‘Other’
(buitenaardse wezens, reusachtige monsters) naar ons – dat wil
zeggen, Amerika – toekomt, speelt dit subgenre zich dikwijls af in
de toekomst waarin wij naar andere werelden trekken en daardoor zelf
het contact met de ‘Other’
opzoeken, of waarin wij zelf de ‘Other’
zijn. Echter, het paradoxale hierin is dat ook in de ‘altered
human’
en ‘terrestrial
creature’
subgenres wij zelf de ‘Other’
als het ware “opzoeken” door ons gebruik of misbruik van onze
technologie. Desondanks, door haar representatie van de toekomst en
andere werelden, die contrasteert met de andere subgenres doordat zij
daarin ontbreekt, blijft het ‘man
into space’
subgenre op het eerste gezicht een vreemde eend in de bijt.2
Door veelvuldig gebruik van dergelijke semantische aspecten (ruimte,
ruimteschepen, andere planeten, toekomst) is dit subgenre echter wel
het makkelijkst af te bakenen van de andere subgenres.
Wat
drijft de mensheid de ruimte in? Twee verschillende drijfveren worden
als reden hiervoor aangegeven in de films van dit subgenre. De eerste
is wetenschap zelf, het aloude vergroten van kennis waarop wetenschap
zich baseert. In deze films (maar ook al bijna in de realiteit) heeft
de wetenschap het punt bereikt waarop de technologie om een
ruimtereis te maken bestaat. De mens trekt daarom de ruimte in en
volgt daarbij de richtlijn van wetenschap: nog meer kennisvergaring.
De vraag luidt hier eerder ‘waarom niet?’ dan ‘waarom wel de
ruimte in?’: het gaat de wetenschappers er niet om of de mensheid
de ruimte in moet,
maar of zij het kan.
De technologie bestaat, dus waarom zou men er geen gebruik van maken?
Deze reden kan als arrogant en zelfs onverantwoordelijk
geïnterpreteerd worden: wetenschappers denken niet na bij hun
creaties en het resultaat dat zij aanrichten, maar puur om de daad
van het creëren zelf. Desondanks worden wetenschappers hier eerder
als naïef dan als expliciet arrogant neergezet: in hun welhaast
kinderlijke enthousiasme naar de nieuwe mogelijkheden verliezen zij
de potentiële resultaten uit het oog. Uiteindelijk geven zij hun
fouten echter wel toe, leren zij hun les en nemen zij
verantwoordelijkheid, waardoor ze niet als kwaadwillend worden
afgeschilderd. Deze eerste reden wordt als geheel minder frequent
aangetroffen in het subgenre, maar is toch een belangrijke factor die
een duidelijk conservatieve blik op technologische ontwikkeling
geeft.
Dat
geldt niet voor de tweede reden, waarbij wetenschap niet alleen als
progressief, maar zelfs onmisbaar geacht wordt. Deze tweede reden uit
zich dan ook in bittere noodzaak. De (Amerikaanse) mensheid moet
de ruimte in, anders volgt rampspoed. In het
subgenre dringt de ernst van de noodzaak voor ruimtereizen zich op
twee manieren aan, die los van elkaar gezien kunnen worden, maar ook
gekoppeld.
Ten
eerste is er de competitie. Als wij,
de Amerikanen, niet als eerste de ruimte ingaan en haar mysteries
ontsluieren, dan doen zij
het wel. Wie zijn ‘zij’? ‘Zij’ worden zelden bij naam genoemd
in het sciencefictiongenre, maar het is overduidelijk: ‘zij’ zijn
de communisten, de Russen, die in de jaren vijftig in een bittere
‘space race’
verwikkeld waren met Amerika. Degene die als eerste de ruimte
“verovert” heeft een groot tactisch voordeel over de oppositie.
In Destination Moon wordt
deze stelling als volgt uitgelegd:
A
rocket is an absolute necessity. If any other power gets on into
space before we do, we’ll no longer be the United States, we’ll
be the disunited world. […] The race is on and we’d better win
it, because there’s absolutely no way to stop an attack from outer
space. The first country that can use the moon for the launching of
missiles will control the Earth.
Als
de VS de ruimte niet als eerste veroveren, dan doet de Sovjet-Unie
het. Dat zou de mogelijke ondergang van Amerika en haar idealen
kunnen betekenen. Zo geïnterpreteerd draait het niet alleen om de
mensheid zelf die de ruimte intrekt, maar ook om de idealen die zij
meebrengt en verspreidt. Amerika, het land dat zichzelf portretteerde
als laatste hoop voor vrijheid en democratie alom, had zodoende de
plicht om de ruimte als eerste te bereiken om een Utopia te stichten
(hetzij op Aarde, hetzij in de ruimte zelf). Deed zij dat niet, dan
volgde een ideologische Apocalyps, waarin de Russen hun systeem met
geweld aan de rest van de wereld op zouden dringen.
De
tweede reden is nog grimmiger, en minder frequent gebruikt maar toch
zeer treffend. De ruimte wordt hier geportretteerd als de laatste
hoop voor de gehele mensheid, zelfs als een toevluchtsoord voor de
Apocalyps. De Aarde is gedoemd, maar door de ruimte in te trekken kan
de mensheid overleven, zoals in When Worlds
Collide (USA: Rudolph Maté, 1951). Of andersom:
een buitenaardse beschaving is gedoemd, maar door naar de Aarde te
reizen en de mensheid om hulp te “vragen” kan redding gevonden
worden, à la This Island Earth
(USA: Joseph M. Newman, 1955). In het laatste geval kan onze
technologie zich ook tegen ons keren en door wanhopige vijandelijke
wezens gebruikt worden, zoals te zien is in Flight
to Mars (USA: Lesley Selander, 1951), waarin
Marsbewoners de raket van een groep menselijke ruimtereizigers wil
kopiëren om met een leger raketten de Aarde te veroveren. Zo
waarschuwt de film voor het potentiële misbruik van technologische
macht, waar de eerste reden voor de menselijke drijfveer de ruimte in
te trekken ook al werd voorgelegd.
When
Worlds Collide en het Apocalyptische uiterste van
de tweede reden zullen in Hoofdstuk 5 uitvoeriger behandeld worden.
Hier voldoet het om te stellen dat deze Apocalyptische visie gevoed
werd door de angst voor de atoombom: dankzij dit aspect van de
wetenschappelijke vooruitgang kon het mogelijk niet lang duren
voordat men werkelijk gedwongen werd de hoop op de ruimte als
toevluchtsoord te richten. Zoals John Brosnan opmerkt:
That
film-makers suddenly became interested in ways of leaving earth is
not surprising since, at the time, it didn’t seem likely that the
Earth would be around for much longer.3
Zoals
in de andere subgenres doet wetenschap in dit subgenre boete voor de
verwoesting die zij heeft veroorzaakt door ook de oplossing aan te
dragen die de mensheid, of tenminste een gedeelte hiervan, kan
redden. Echter, de daadwerkelijke Apocalyptiek zoals die in het ‘man
into space’ subgenre wordt getoond, is
zelden aan menselijke wetenschap toe te schrijven. Of zij wordt
veroorzaakt door de natuur (When Worlds Collide)
of door buitenaardse wetenschap (This Island
Earth): in beide gevallen redt menselijke
wetenschap de mensheid. Hoe dan ook, de metafoor voor de angst voor
het atoom blijft duidelijk.
Paragraaf
2.2: religie in het subgenre
Een
eerste vraag die zich aandient bij de benadering van het
‘man into space’
subgenre betreft de ruimte zelf: wat was de ruimte voor de
(Amerikaanse) mens in de jaren vijftig? Voor veruit de meeste mensen
was het een onbekend, ongedefinieerd gebied waar men weinig of geen
kennis van had. De wetenschappelijke verkenning van de ruimte voorbij
het eigen zonnestelsel kwam net op gang: in principe kon men alles
verwachten achter deze nieuw geopende grens.
Een
oud thema dat niettemin in enkele gevallen naar voren komt in het
subgenre (voornamelijk impliciet, maar expliciet in Conquest
of Space (USA: Byron Haskin, 1955);
zie beneden)
is het motief van de ruimte als het terrein van God en/of hogere
machten: een domein waar de mens zich uit respect verre van dient te
houden. Of God zich letterlijk in de ruimte bevindt of dat de ruimte
een bufferzone tussen het Aardse en het hemelse is wordt niet
aangestipt in het subgenre. Desondanks speelt de eerste drijfveer van
het ruimtereizen (zoals in de vorige paragraaf beschreven) hier een
rol: de vraag of de mens de ruimte in mag of moet, tegenover het feit
dat hij het kan. De ruimte wordt vaak aangeduid als een onbekend
domein waar onvoorstelbare, zo niet goddelijke, krachten heersen die
de mens voorzichtig dient te benaderen - of helemaal niet - in diens
queeste naar wetenschappelijke kennis. In het genre is de ruimte niet
zozeer verboden terrein voor de mens, maar wel een terrein dat met
alle voorzichtigheid en respect benaderd dient te worden. Zoals de
opening narrator in
Invaders from Mars (USA:
William Cameron Menzies, 1953) zich uitdrukt:
The
Heavens. Once an object of superstition, awe and fear. Now a vast
region for growing knowledge: the distance of Venus, the atmosphere
of Mars, the size of Jupiter and the speed of Mercury. All this and
more we know, but their greatest mystery the Heavens have kept a
secret: what sort of life, if any, inhabits these planets?
Zoals
ook in bovenstaand citaat te zien is wordt de term ‘the
heavens’ gebruikt. In tegenstelling tot het
alternatief, ‘space’,
heeft deze term een duidelijk religieuze connotatie. De
veelvuldigheid van het gebruik van deze term in het
sciencefictiongenre in de vijftiger jaren duidt op het bovenstaande
oude thema van de ruimte als Gods rijk. Doorgaans blijft het bij
connotaties als ‘heavens’.
Het thema zelf wordt namelijk zelden concreet besproken in het
sciencefictiongenre in de vijftiger jaren. Naarmate het decennium
vorderde werd het hoe langer hoe minder relevant. De ‘space
race’ werd steeds heftiger; het thema
vormde slechts een achterhaalde sta-in-de-weg. In sciencefictionfilms
uit latere periodes wordt de term ‘heavens’
slechts zeer zelden benut als aanduiding van het concept ‘space’.
Dit
oude thema werd in de loop van het decennium vervangen door een nieuw
thema, dat, hoewel het niet ontkende dat de ruimte mogelijk een
goddelijk domein was (maar hier vooral niet op inging), deze nieuwe
aanwezigheid van de mens in de ruimte goedkeurde, zij het slechts de
Amerikaanse mens. Hoewel de filmindustrie gretig met het thema van de
ruimtereis aan de haal ging, was de Amerikaanse overheid en
wetenschap nalatig geweest in de ontwikkeling van daadwerkelijke
methodes om de ruimte te betreden. Hierdoor kwam het als een schok
toen de Russen in 1957 Spoetnik lanceerden en zij technologisch
gezien opeens op het Westen voor leken te liggen. De paniek die deze
lancering veroorzaakte deed de Amerikaanse overheid beseffen dat het
verder ontwikkelen van ruimtetechnologie noodzakelijk was waarop zij
vervolgens flink vaart zette achter de ‘space
race’.
De vraag was nu: hoe zit het met God? Stond Hij werkelijk achter de
Amerikaanse zaak? Gods positie en voor sommigen Zijn hele bestaan
werd in twijfel getrokken.4
Ellwood merkt op:
Sputnik,
the Soviet artificial satellite whose appearance so confounded those
who had trusted implicitly in God and the scientific superiority of
the West. The makers of the metal moonlet mocked such pretensions,
declaring the cosmic traveller had discovered nothing resembling God
in the empty reaches of space.5
Het
debat over de toelaatbaarheid van de mens in de ruimte was hiermee
definitief verleden tijd. Amerika moest en zou de ‘space
race’ winnen en niet toestaan dat het
communisme ook de ruimte veroverde. De ruimte diende toe te behoren
aan Amerika en de Westerse idealen. Wetenschappelijke ontwikkeling
zou dit mogelijk maken.
Patrick
Lucanio beschrijft in zijn werk hoe Amerikaanse technologische
ontwikkeling de mensheid een ‘tweede Eden’ beloofde, waarin
wetenschappelijke innovaties het leven makkelijk hadden gemaakt onder
een ideologie van vrijheid en democratie. Met
betrekking tot het ‘man
into space’
subgenre stelt hij dat ‘…the
colonization of space was yet another manifestation of the second
Eden’.6
De
Amerikaanse waarden werden dankzij de vruchten van de
wetenschappelijke vooruitgang de ruimte in gezonden door de “echte
Amerikaan” zoals deze afgeschilderd werd in de ‘scientist
hero’
van het genre: een knappe, blanke, heteroseksuele man met gezond
verstand, uiteraard Godvrezend. Zoals Lucanio hem omschrijft een
‘American
Adam’:
The
American Adam […] is the Adam before the Fall. He is morally pure
and socially innocent; his drive is for freedom, manifested by his
never-ending escape from the confines of civilization and from the
corruption that accompanies civilization. His vision is a romantic
vision, a quest, it seems, for the perfect world.7
Deze
zoektocht naar een betere, zo niet perfecte, wereld is een drijfveer
van het ‘man into space’
subgenre: een wereld zonder angst en paranoia, zonder communisme. Een
dergelijke wereld wordt doorgaans niet gevonden in het genre: alle in
de ruimte aangetroffen werelden, ook al lijken ze aanvankelijk nog zo
utopisch, blijken karakterfouten te delen met de menselijke
beschaving (als reflectie op de tijdsgeest) en naderen hun ondergang
(o.a. in Flight to Mars en
This Island Earth): in andere
gevallen hebben dergelijke fouten de wereld die de ruimtereizigers
vinden al lang geleden verwoest, een waarschuwing voor het lot van
onze eigen wereld die in de jaren vijftig relevanter dan ooit voelde
(o.a. in Rocketship X-M (USA:
Kurt Neumann, 1950) en Forbidden Planet
(USA: Fred M. Wilcox, 1956)). (Zie in Hoofdstuk 5 met betrekking tot
deze verloren beschavingen mijn passage over de ‘Alien
Apocalypse’.)
Hoewel
God niet aangetroffen wordt in de ruimte, voelt de ruimtereiziger in
het genre vaak een connectie met het goddelijke als hij zich in het
hemels firmament waagt om de Amerikaanse idealen te verspreiden. In
een aantal momenten in het subgenre bespreekt hij het gevoel gestuurd
te worden door een goddelijke macht naar een bepaald doel. In een
enkel geval is deze goddelijke invloed negatief, zoals in Conquest
of Space als de missie de ene tegenslag na de
andere ondervindt wat de gezagvoerder ervan overtuigt dat God niet
wil dat de mens zich verder de ruimte in waagt (Conquest
of Space wordt hieronder uitvoerig behandeld). De
andere gevallen zijn overwegend positief. Een voorbeeld is te vinden
in Rocketship X-M: om
onverklaarbare redenen wijzigt de X-M raket koers en gaat zij naar
Mars in plaats van naar de maan, haar beoogde doel. De wetenschappers
merken dan op:
Dr.
Lisa van Horn: ‘What does it mean, Dr.?’
Dr.
Karl Eckstrom: ‘It means there are times when a mere scientist […]
must pause and observe
respectfully
while something
infinitely greater assumes control.
I believe this is one of those times.’ [my emphasis]
In
gevallen als deze lijkt God de (Amerikaanse) mens te sturen naar een
bepaald doel. Gezien de opvattingen over de relatie tussen God en de
VS in de jaren vijftig (zie Hoofdstuk 1) is het niet merkwaardig dat
het sciencefictiongenre deze positieve connectie onderstreept, zij
het zelden op expliciete wijze: het wordt doorgaans gelaten bij een
opmerking als deze die niet concreet op God slaat maar wel aangeeft
dat een hogere macht de ruimtevaart naar een doel stuurt. Wat is dit
doel? De “verovering” van de ruimte door het Amerikaanse Ideaal.
Zoals Destination Moon
aangeeft wanneer de Amerikaanse vlag op de maan geplant wordt:
By
the grace
of God
and in
the name of the USA
I take possession of this planet for
the benefit of mankind.
[my emphasis]
In
deze film claimt Amerika de maan voor het welzijn van de mensheid
(niet slechts de Amerikaanse samenleving), en God staat dit toe. Eens
te meer blijkt hieruit de gedachte dat God aan de Amerikaanse kant
van vrijheid en democratie staat: het is de Amerikaanse missie deze
waarden onder de hele wereld, zo niet daarbuiten, te verspreiden
tegenover het communisme, de ideologie van de ‘unfriendly
foreign power’ die de ruimtereis in deze
film probeerde tegen te houden. In haar pogingen om de ruimte voor
het Amerikaanse Ideaal te veroveren voordat een tegenstrijdige
ideologie dat doet gaan wetenschap en religie hand in hand.
Aan
de hand van When Worlds Collide
zal de tweede drijfveer voor het maken van ruimtereizen, het
overleven van de mensheid, aanvullend besproken worden in Hoofdstuk
5, gezien het aanwezige Apocalyptische aspect. Ik zal er hier niet op
ingaan, teneinde onnodige herhaling te voorkomen.
Paragraaf
2.3: casestudy Conquest
of Space
Conquest
of Space is
qua uitgangspunt en design typerend
voor het
‘man
into space’
subgenre, maar thematisch is het dat niet. De film draait om de
eerste stap in ‘deep
space’
die de mensheid in de toekomst8
zet na jaren voorbereiding: een groots ruimtestation is geconstrueerd
van waaruit de eerste raket een reis naar Mars zal ondernemen in de
eerste fase van de ‘verovering van de ruimte’, de poging tot
kolonisatie van andere planeten door de mensheid. De mensheid werkt
samen om dit doel te bereiken in een organisatie genaamd de ‘Supreme
International Space Authority’; in de film wordt de bemanning
geleid door Amerikaanse archetypes (de strenge maar rechtvaardige
generaal, de idealistische jongeman, de komisch bedoelde sidekick).
De
film, geregisseerd door Byron Haskin en geproduceerd door George Pal,
is afgezien van een enkele designfout (de raket is merkwaardig genoeg
uitgerust met vleugels) vrij realistisch in de weergave van
wetenschappelijke theorieën en concepten. Dit is niet vreemd,
aangezien Pal eerder in het decennium verantwoordelijk was voor de
“pseudo-documentaire” Destination
Moon. Met
Conquest of
Space zette
hij de trend van wetenschappelijk verantwoorde sciencefiction voort.9
Dezelfde Pal leverde, in samenwerking met Haskin, twee jaar eerder
The War of
the Worlds
(USA: Byron Haskin, 1953) af, waarin een weinig positief beeld van
wetenschap geschetst werd ten gunste van religie en geloof, dat aan
het eind van de film de mensheid redt van de Martianen (zie voor een
analyse van de representatie van wetenschap in deze film Casestudy 1
van ‘It Came from Cold War America’). Opmerkelijk genoeg lijken
Pal en Haskin hun opvattingen ten opzichte van wetenschap herzien te
hebben. Waar in The
War of the Worlds
de menselijke wetenschap faalde in haar pogingen de mensheid te
beschermen tegen de monsterlijke Martiaanse oorlogsmachine, vormt
wetenschap in Conquest
of Space
een belangrijk hulpmiddel voor het in vrede leven van de mensheid. In
deze film moet religie het ontgelden, althans die religie die geen
ruimte laat voor interpretatie. In The
War of the Worlds was
geloof daarentegen de redder van de mensheid.10
Religie
in deze film is direct gekoppeld aan het oude thema van de ruimte als
het heilige domein van God, dat in 1955 al grotendeels achterhaald
was vanwege de feller wordende ‘space race’.
Hierdoor wijkt de film thematisch af van andere ‘man
into space’ films, die dit motief alleen
impliciet behandelden maar het goeddeels negeren ten bate van de
wonderen van de wetenschap en de noodzaak van het ruimtereizen. De
mensheid vormt, dankzij wetenschappelijke hoogmoed, een indringer in
‘the heavens’ en
wordt gestraft voor zijn godslastering. Althans, dit is de redenatie
van generaal Samuel Merritt, die verantwoordelijk was voor de bouw
van het ruimtestation en de raket, en de eerste missie naar Mars
leidt. Merritt heeft vanaf het begin van de reis sterke bedenkingen
over de onderneming, aangezien het oorspronkelijk de bedoeling was
naar de maan te gaan. Zijn superieuren besloten opeens het doel te
veranderen terwijl de missie hier niet op berekend was. Tot zover
zijn er geen religieuze bezwaren tegen de missie. Die bezwaren komen
geleidelijk, als de raket met de ene na de andere catastrofe
(ongelukken, botsingen met een asteroïde, verlies van
bemanningsleden) geconfronteerd wordt. Dit overtuigt Merritt er hoe
langer hoe meer van dat de missie vervloekt is vanwege de
godslastering die de bemanning pleegt door te ver de ruimte te
betreden. Uiteindelijk tracht hij er alles aan te doen om de missie
te saboteren – hierbij Bijbelcitaten in het rond strooiend –
waarbij hij zelfs moord niet schuwt.
Merritts
transformatie van plichtsgetrouwe wetenschapper naar raaskallende
godsdienstwaanzinnige wordt weinig onderbouwd. Het enige element dat
Merritt in connectie brengt met religie is zijn Bijbel die hij leest
tijdens de trip naar Mars. De film impliceert dat genoeg psychische
tegenslag en teveel geloof in de Bijbel als Absolute Waarheid elk
rationeel mens in een gewelddadige radicaal kunnen veranderen. Hier
tegenover plaatst de film het beeld van de rationele mens die
vertrouwt in wetenschappelijke vooruitgang, in de persoon van Merrits
zoon, kapitein Barney Merritt. Ook hij ondergaat psychische druk door
alle tegenslag, maar hij blijft geloven dat de wetenschap een
oplossing voor alles kan bieden. Hij ontkent niet dat er een hogere
macht in het spel kan zijn en benut dit ook in zijn argumentatie om
zijn vader te overtuigen van de noodzaak van hun reis, getuige de
volgende dialoog:
Barney:
‘I
don’t remember you reading the Bible so often, sir.’
Generaal
Merritt: ‘It’s the one book you never really get through reading.
Man’s every move, his every thought, every action, is in there
somewhere, recorded or predicted. Every move except this one.
According
to the Bible, Man was created on the Earth. Nothing is ever mentioned
of his going to other planets. Not one blessed word.’
Barney: ‘Well, at the time the Bible was written, it wouldn't have made much sense, would it?’ Generaal Merritt: ‘Does it now? The Biblical limitations of Man's wanderings are set down as being the four corners of the Earth. Not Mars, or Jupiter, or infinity. The question is, Barney, what are we, explorers or invaders?’
Barney: ‘Invaders? Of what, sir?’ Generaal Merritt: ‘The sacred domain of God. His heavens. To Man, God gave the Earth, nothing else. This taking of... of other planets... it's almost like an act of blasphemy.’
Barney: ‘But why? They belong to no one else.’ Generaal Merritt: ‘We don't know that.’
Barney: ‘But look, sir, it couldn't be just an accident that at the very time when Man's resources on Earth are reaching an end, Man develops the ability to leave his own world and seek replenishment on other planets. The timing is what fascinates me: it's too perfect to be accidental.’
Barney: ‘Well, at the time the Bible was written, it wouldn't have made much sense, would it?’ Generaal Merritt: ‘Does it now? The Biblical limitations of Man's wanderings are set down as being the four corners of the Earth. Not Mars, or Jupiter, or infinity. The question is, Barney, what are we, explorers or invaders?’
Barney: ‘Invaders? Of what, sir?’ Generaal Merritt: ‘The sacred domain of God. His heavens. To Man, God gave the Earth, nothing else. This taking of... of other planets... it's almost like an act of blasphemy.’
Barney: ‘But why? They belong to no one else.’ Generaal Merritt: ‘We don't know that.’
Barney: ‘But look, sir, it couldn't be just an accident that at the very time when Man's resources on Earth are reaching an end, Man develops the ability to leave his own world and seek replenishment on other planets. The timing is what fascinates me: it's too perfect to be accidental.’
Generaal
Merritt: ‘Those other planets might already be tenanted.’
Barney: ‘Oh, I don't think so... the universe was put here for Man to conquer.’
Barney: ‘Oh, I don't think so... the universe was put here for Man to conquer.’
Qua
religieuze overtuiging lijkt Merritt het meest op een
overenthousiaste fundamentalistische evangelist die hardnekkig
gelooft in de Bijbel als contextloos werk dat universele waarden voor
alle tijden en situaties omvat en kritiekloos gehoorzaamd moet
worden: tegenspraak wordt niet getolereerd. Het verschil van mening
eindigt daarop in een conflict tussen vader en zoon, dat uitmondt in
de dood van de vader die in een laatste sabotagepoging zijn zoon
aanvalt, die vervolgens in zelfverdediging zijn waanzinnige vader
neerschiet.
De
argumentatie van zowel vader als zoon Merritt slaat terug op
drijfveren tot ruimtereizen zoals ik die in Paragraaf 2.1
formuleerde. Ten eerste is er de reis naar de ruimte vanwege de
bestaande mogelijkheid daartoe. In deze film heeft de mensheid de
technologie om de ruimte in te trekken, maar wat is daartoe zijn
reden? Volgens generaal Merritt is deze er niet, aangezien de mens op
Aarde dient te blijven volgens Gods geschriften: de mens gaat de
ruimte in omdat hij het kan, maar staat er niet bij stil of hij dat
mag. Daarmee pleegt hij godslastering van de ergste soort, meent
generaal Merritt:
Generaal
Merritt: ‘Merritt speaking. Here's the report. Lost course for
several days due to near-collision with asteroid, but we can still
reach destination as planned... which may be Mars, or Hell. This
voyage is a cursed abomination!
If it were possible I'd come back now, return the ship to Earth and
blow it up-’
Barney: ‘General, please!’
Generaal Merritt: ‘-together with all plans in existence for building another! We're committing Man's greatest sacrilege! And we can't stop!’ [my emphasis]
Barney: ‘General, please!’
Generaal Merritt: ‘-together with all plans in existence for building another! We're committing Man's greatest sacrilege! And we can't stop!’ [my emphasis]
Ten
tweede is er de ruimtereis uit noodzaak, wat in het meningsverschil
uiteindelijk wint. Deze drijfveer gebruikt Barney in zijn
argumentatie: de grondstoffen op Aarde raken op, als de mens wil
overleven moet hij nieuwe grondstoffen in de ruimte vinden. Gebeurt
dit niet, dan zal de Aarde in een nieuwe Wereldoorlog terechtkomen in
de strijd om grondstoffen. Een bemanningslid, de Japanse sergeant
Imoto, gebruikt eerder dit argument om de noodzaak van de missie, en
zijn trots eraan deel te mogen nemen, te onderstrepen. Zijn precieze
bewoording is echter bizar uitgedrukt en maakt zelfs gebruik van
racistische stereotypering. Het zegt meer over hoe Amerika destijds
tegen de Japanners aankeek dan dat het een duidelijke onderbouwing
geeft van de noodzaak de ruimte in te trekken op zoek naar
grondstoffen:
Some
years ago, my country chose to fight a terrible war. It was bad, I do
not defend it, but there were reasons. Somehow those reasons are
never spoken of. To the Western world at that time, Japan was a
fairybook nation: little people living in a strange land of
rice-paper houses... people who had almost no furniture, who sat on
the floor and ate with chopsticks. The quaint houses of rice paper,
sir: they were made of paper because there was no other material
available. And the winters in Japan are as cold as they are in
Boston. And the chopsticks: there was no metal for forks and knives
and spoons, but slivers of wood could suffice. So it was with the
little people of Japan, little as I am now, because for countless
generations we have not been able to produce the food to make us
bigger. Japan's yesterday will be the world's tomorrow: too
many people and too little land.
That is why I say, sir, there
is urgent reason for us to reach Mars: to provide the resources the
human race will need if they are to survive.
[my emphasis]
Wat
de bemanning aantreft op Mars, een dor onontgonnen terrein zonder
spoor van leven, duidt op de ruimte als gebied voor grondstoffen en
lijkt de afwezigheid van een goddelijke macht die tegen menselijke
aanwezigheid kan zijn te bevestigen. Als een bemanningslid opnieuw
opmerkt dat de hele missie vervloekt is door alle tegenslag wijst een
ander hem op de levenloosheid van Mars en de hierdoor geïmpliceerde
afwezigheid van God:
“Only
God can make a tree.” Okay? Where is it? Where's the trees, and the
flowers, and the grass? Where's the water? You hear me? Where's
the water?!
Desalniettemin,
de bemanning ontkent niet dat God bestaat. Integendeel, ook Barney
wijst in het eerste citaat op het feit dat de situatie te toevallig
is om niet gestuurd te worden door een hogere macht. Een herhaling
van zijn argument:
[…]
it
couldn't
be just an accident
that at the very time when Man's resources on Earth are reaching an
end, Man develops the ability to leave his own world and seek
replenishment on other planets. The timing is what fascinates me:
it's too
perfect to be accidental.
[my emphasis]
In
Barneys denkkader geeft deze macht toestemming aan de mensheid om de
ruimte in te trekken en diens voortbestaan te waarborgen, wat blijkt
uit de haast perfecte aaneenschakeling van omstandigheden. Dit
argument kan beschouwd worden als een uiting van het geloof in de God
die het Amerikaanse Ideaal steunt, de God die achter Amerika’s
handelingen in de naam van democratie en vrijheid staat en zorg
draagt voor Amerika’s overleven, en daardoor dat van de hele
mensheid. In deze film wordt de verovering van de ruimte, ondanks de
doorgaans negatieve connotatie van het woord ‘verovering’, niet
gezien als een verkeerde daad, maar als noodzakelijk en indirect
gesteund door God.
In
tegenstelling tot in The War of the Worlds
maakt Conquest of Space geen
gebruik van religieuze symboliek (afgezien van het kruis als
markeerpunt voor het graf van de generaal op Mars), maar is de
discussie over de functie van religie alleen terug te vinden in de
dialoog. De dialoog is precies datgene wat ten node gemist wordt
tussen de verschillende kerken in de vijftiger jaren, en deze film
spreekt dit thema (waarschijnlijk onbewust) aan ter illustratie van
het gebrek aan samenwerking tussen de kerken. In een kritieke
situatie, zij het fictief (de oprakende grondstoffen) of actueel (de
dreiging van het communisme) is het juist noodzakelijk verdeeldheid -
hetzij tussen kerken in de realiteit, of tussen de naties zoals de
film weergeeft (de naties werken samen in de “verovering” van de
ruimte door de mensheid) - opzij te zetten om samen te overleven,
waarbij religie als bindmiddel en wetenschap als hulpmiddel moet
dienen. Dit is het punt dat Conquest of Space
lijkt te willen maken, maar door de eenzijdige negatieve
representatie van de aanvankelijk rationele generaal die onder druk
in een redeloze fanatiekeling verandert waarschuwt de film eerder
voor de gevaren van het blind vertrouwen in de Bijbel.
‘How
far is too far?’, luidt de tagline
van de film. Het antwoord hierop schuilt niet
in de vorderingen van de technologische ontwikkeling of het verkennen
van de ruimte, maar in de grenzen van het geloof. Een degelijke
balans tussen vertrouwen in de vooruitgang en religie is goed
mogelijk (zoals Barneys perspectief aantoont), tenzij men te ver gaat
in het letterlijk nemen van de bronnen van religie, waarop radicale
geloofsbelijdenis een belemmering vormt voor het welzijn van de
mensheid.
1
Sobchack, Vivian. ‘The alien landscapes of the planet Earth:
science fiction in the fifties.’, in: Atkins, Thomas R. Science
Fiction Films. New York: Monarch
Press, 1976: p. 51
2
Dit is een reden dat ik het ‘man into space’ subgenre
niet in mijn BA-scriptie behandelde. Naast het feit dat ik het te
laat distantieerde van de andere subgenres wist ik niet goed hoe ik
de geportretteerde toekomstbeelden voldoende kon laten aansluiten
met onderzoek naar de samenleving in de jaren vijftig zelf, die
duidelijker gerepresenteerd werd in de andere subgenres. Deze fout
hoop ik hier goed te maken.
3
Brosnan, John. Future tense: the cinema
of science fiction. New York: St.
Martin’s Press Inc., 1978: p. 81-82
4
Ellwood 1997: p. 186
5
Ellwood 1997: p. 175
6
Lucanio, Patrick. Them or us:
archetypal interpretations of fifties alien invasion films.
Indianapolis: Indiana University Press, 1987: p. 88
7
Lucanio 1987: p. 88
8
De precieze datum wordt in de film zelf niet genoemd, maar het is
ongetwijfeld niet in de jaren vijftig. Brosnan beweert dat het ‘set
in the 1980s’ is (Brosnan 1978: p. 79); ook op IMDb wordt dit
vermeld.
9
Pal maakte o.a. gebruik van technisch advies van Wernher von Braun
(ontwerper van de Duitse V-2 raket). Brosnan
1978: p. 81
10
Pal en Haskin zijn zeer wisselvallig in hun weergave van de relatie
tussen wetenschap en religie. Als hun hele repertoire aan
sciencefictionfilms van de vijftiger jaren in beschouwing wordt
genomen lijken ze geen eenduidige mening over deze relatie te
hebben. In Destination Moon is, op een enkele opmerking na, geen
sprake van religie: wetenschap voert de boventoon en helpt Amerika
als eerste de maan te bereiken. When Worlds Collide gebruikt
daarentegen op verschillende momenten Bijbelse spreuken om het
Apocalyptische gehalte van de film te benadrukken. In deze film
vormt wetenschap het middel dat de laatste restanten van de mensheid
naar een nieuw thuis in de ruimte voert, als een metafoor voor de
Ark van Noach. Hier kunnen wetenschap en religie dus vreedzaam
samengaan en vormt wetenschap tot op zekere hoogte een eigen religie
(zie Hoofdstuk 5). Daarop volgt The War of the Worlds, die een
grimmig beeld van falende menselijke wetenschap schetst, naast een
schokkende metafoor voor de overdaad aan wetenschappelijke kracht in
haar representatie van de zeer geavanceerde maar onethische
Martianen. In deze film wordt de mensheid slechts gered door zich
tot God te wenden (‘divine intervention’). Tenslotte
volgt Conquest of Space waarin wetenschap als een hulpmiddel voor
het overleven van de mensheid wordt beschouwd, dat door sommige
gelovigen wordt omarmd (in de persoon van Barney), maar door anderen
als godslasterlijk wordt gezien (Generaal Merritt). Het lijkt erop
dat Pal en Haskin geen specifieke opvatting prefereren maar iedereen
te vriend willen houden door zowel religie als wetenschap
multi-interpretabel te laten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten