zondag 27 juli 2014

Today's Article: 'It's a mad house!': de dystopische sciencefictionfilm 1968-1977, Part 6

 


Paragraaf 3.1: Milieuproblematiek in historische context

Een thema dat de gemoederen sterk bezig hield vanaf het midden van de jaren zestig is milieuproblematiek. Het was grotendeels een nieuw thema, hoewel het geïnspireerd werd door de werken van filosofen en schrijvers van eerdere eeuwen, zoals Thomas Malthus en Henry Thoreau, die al spraken over behoud van en respect voor de natuurlijke orde.1 De deplorabele staat van het milieu werd in het midden van de twintigste eeuw langzaamaan erkend, niet alleen door de ervaringen van burgers, maar ook dankzij toonaangevende academische studies, die wezen op de urgentie van het probleem: als er niet snel iets aan de milieuproblematiek gedaan zou worden, dan zou dit op den duur rampzalige gevolgen hebben voor de mensheid. Drie thema's, allen een kleiner onderdeel van de milieuproblematiek als geheel en onderling verbonden, speelden een prominente rol in de discussie over de staat van de wereld, zowel in de toekomst als in het heden: overbevolking, de toenemende schaarste van natuurlijke bronnen (inclusief voedsel) en vervuiling. 
 
Door alle ophef die in korte tijd ontstaan was over het milieu, is het niet vreemd dat ook het sciencefictiongenre zich met het thema bezighield, wat leidde tot 'environmental science fiction'. Dit subgenre toonde het publiek een uitvergroting van verschillende milieuproblemen die destijds veelbesproken werden en plaatste de staat van het milieu in een dystopische context. Het sciencefictiongenre sprong op de bovengenoemde thema's in, soms allen tegelijkertijd, om werelden te schetsen waarin het milieu dankzij de mens zodanig achteruit gegaan is dat ook het voortbestaan van de mensheid zelf erdoor wordt bedreigd (zie paragraaf 3.2). Immers, de verpesting van het milieu kan ook onze eigen leefomgeving schaden, zoals al decennia lang bekend was: eerdere incidenten, zoals de 'Dust Bowl' in de jaren dertig, wezen op de schadelijke effecten die menselijk ingrijpen in het ecosysteem kon hebben. Ondanks eerdere milieuproblemen duurde het echter tot de jaren zestig voordat men met een serieuze blik tegen milieuproblematiek aan begon te kijken.2 Deze blik was bovendien massaal: milieubesef speelde nu bij een groot deel van de Westerse bevolking, terwijl eerdere milieuproblemen en het besef hiervan hoofdzakelijk op regionaal niveau speelden.3
 
Wat veroorzaakte deze nieuwe interesse in het milieu en de staat van de natuur? 'Environmentalism' (zoals deze interesse aangeduid wordt) was slechts één van de vele uitingen van de enorme culturele en sociale veranderingen in de Westerse samenleving in de jaren zestig.4 In dit specifieke geval stuurden twee verschillende factoren de groei van milieubesef dat typerend is voor dit tijdperk aan. De eerste was economisch. Economie en milieu zijn van oudsher met elkaar in conflict geweest, waarbij de wil om het milieu te helpen overwegend ondergeschikt aan economische belangen leek (tot op de dag van vandaag). Het belang van het milieu is leuk en aardig, maar menselijke belangen en vooruitgang hebben voorrang (ook al zijn mens en milieu met elkaar verbonden). In de loop van de jaren vijftig en zestig had de westerse economie echter weinig te klagen. In tegenstelling tot de periode voor de Tweede Wereldoorlog ging het goed met de economische groei, wat leidde tot een niet eerder behaald niveau van welvaart. En ondanks de Koude Oorlog, inclusief conflicten in Korea (en later Vietnam), waren er geen grootschalige militaire conflicten of andere problemen die de aandacht van het publiek opeisten. In feite werd milieuproblematiek nu een issue omdat men er, letterlijk, 'tijd voor over had': want de welvaart zorgde voor meer vrije tijd en daardoor meer openlucht-recreatie, waardoor de mensen meer tijd in de natuur doorbrachten en zodoende meer interesse in de toestand van deze natuur kregen.5 Vergelijkbaar werd milieuproblematiek in de loop van de jaren zeventig als issue 'naar de zijlijn' geschoven, toen de aandacht gericht werd op nieuwe crises, zoals een toenemende economische recessie en de uit de hand lopende situatie in Vietnam. Echter, dankzij de basis die in de jaren zestig gelegd werd en de urgentie waarmee milieuproblematiek werd geportretteerd, zou het niet meer volledig verdwijnen, maar bleef het een belangrijk issue (hoewel gesteld kan worden dat het nooit de aandacht kreeg die het nodig had, aangezien veel milieuproblemen nog steeds voortduren). 
 
De tweede factor was sociaal en betrof het publiek dat het meest betrokken was bij milieuproblematiek, namelijk de jongere generatie, de babyboomers geboren in het decennium na de Tweede Wereldoorlog. In tegenstelling tot eerdere generaties hadden deze jongeren geen ervaring met economische depressies of oorlogen. Zacht gezegd ging het deze generatie voor de wind: ze hadden alles wat ze nodig hadden, inclusief toegang tot onderwijs. Via dit onderwijs kwam deze generatie sneller in contact met de veelal academische werken die betrekking hadden op milieugerichte issues. Bovendien zette deze generatie zich in de loop van de jaren zestig af tegen hun ouders, waarbij culturele stromingen ontstonden die andere waarden dan ouderlijk gezag en materialisme hoog in het vaandel droegen (de counter-culture), waaronder spiritualiteit en het hiermee gepaard gaande respect voor de natuur (onder andere de hippie-beweging).6 Tegenover de waarden van de maatschappij van hun ouders stelde deze generatie een nieuwe set waarden op, met een nieuw perspectief op de natuur dat zich niet richtte op het nut van de natuur voor de mens, maar de plaats van de mens in de natuur: Pat Brereton noemt het 'a culture of alternative values based in nature'.7 De staat van het milieu werd aangegrepen als een punt van demonstratie: de oudere generatie had de jongere een ongezonde wereld gegeven, de jongere generatie moest nu actie ondernemen om het tij te keren. Natuurlijk was dit niet het enige punt waarop de jeugd zich richtte, maar het was een belangrijk thema in meerdere jeugdculturen.8 Net als voor de vorige factor geldt dat ook hier milieu als thema qua publieke interesse ingeruild kon worden voor andere, meer actuele thema's (hoofdzakelijk Vietnam), en op den duur naar de achtergrond verdween, maar aanwezig bleef.




Het werk dat de toon zette voor de publicaties die erop volgden en de publieke opinie richting milieubesef stuurden, was een boek getiteld Silent Spring, geschreven door Rachel Carson, gepubliceerd in 1963.9 Het werk handelde over de schade die pesticiden aanrichtten op zowel de natuur als de mens zelf. Uiteraard was het niet het eerste werk dat een milieuprobleem aan de kaak stelde met de bedoeling mensen erover te informeren. Echter, het was wel het eerste werk dat op een dusdanig grote schaal gelezen werd dat het de publieke opinie ervan overtuigde om de overheid aan te sporen actie te ondernemen om het gevaar van pesticiden terug te dringen. Carsons werk werd gevolgd door verschillende andere invloedrijke studies, vooral vanuit academische disciplines, die de aandacht richtten op een hoeveelheid milieuproblemen, grootschalig en kleinschalig, en mensen ervan overtuigden dat onze wereld er niet best aan toe was: dit was ook het specifieke doel van zulke boeken.10
 
Hoewel dergelijke studies hielpen om aandacht voor milieuproblemen te vergroten, waren de oplossingen die auteurs na Carson boden niet altijd realistisch. In 1968 verscheen het boek The Population Bomb van Dr. Paul Ehrlich, dat handelde over de verschrikkingen die ongecontroleerde bevolkingsgroei zou veroorzaken. Ehrlich meende dat overbevolking op den duur zou leiden tot de ondergang van de menselijke beschaving, omdat het gebrek aan natuurlijke bronnen en voedselschaarste zouden leiden tot extreme hongersnood en oorlogen. Het boek hanteert echter een overdreven pessimistische, alarmerende toon, en sommige toekomstige situaties die Ehrlich schetst zijn te fantastisch voor woorden, zoals het wegens voedseltekort uitbreken van een nucleaire oorlog in 1979 die twee-derde van de Aarde zo verwoest dat alleen kakkerlakken overleven. Het leek in 1968 onwaarschijnlijk dat de wereldbevolking in tien jaar tijd zo zou groeien dat voedseltekort in 1979 een atoomoorlog zou uitlokken. Bovendien bood Ehrlichs werk rigoureuze, onrealistische oplossingen om overbevolking tegen te gaan, zoals het met militaire middelen afdwingen van het tegengaan van bevolkingsgroei in ontwikkelingslanden door machtige landen als de VS.11 In zijn poging om de oorzaken van overbevolking te duiden, schopte Ehrlich tegen een hoop heilige huisjes aan, inclusief religie, wetenschap en de Westerse regeringen: als de mens bewaard wou blijven tegen de effecten van ongebreidelde bevolkingsgroei, dan zou de internationale samenleving grondig moeten veranderen. Uiteraard bleef zijn boek niet gespeend van harde kritiek, zoals De Steiguer aangeeft:

The Population Bomb had quite simply savaged some of the most cherished values of western culture. Ehrlich was not asking the public merely for a little fine tuning to resolve the problems of population growth and environmental degradation. Instead, he was calling for a major societal restructuring.12

Het is niet merkwaardig dat Ehrlichs opvattingen onder vuur kwamen te liggen, hoofdzakelijk vanuit de religieuze hoek die hij aanviel, en ook door mede-academici fel tegengesproken werd. Ondanks begrijpelijke kritiek bleek The Population Bomb een bestseller, wat ertoe leidde dat de waarschuwing voor overbevolking verspreid werd onder een groot publiek. De boodschap, het waarschuwen van het publiek voor milieuproblemen, was de hoofdzaak voor dergelijke boeken. Zoals in de volgende paragraaf beschreven zal worden is deze situatie vergelijkbaar met milieuproblematiek in het sciencefictiongenre, waarin de getoonde doemscenario's ook niet allemaal even realistisch zijn, maar het publiek desondanks op de hoogte gebracht wordt van bestaande problemen. 
 
Naast Ehrlichs sensationele werk waren er ook meer wetenschappelijk verantwoorde studies over vergelijkbare onderwerpen die voor de nodige opschudding zorgden. Hieronder bevond zich The Limits of Growth (1972), een projectie van een wereldmodel in toekomstige jaren. Deze studie werd uitgevoerd door de Club van Rome, een internationale denktank (bestaande uit wetenschappers en staatslieden) die met dit onderzoek wilde voorspellen welke effecten bevolkingsgroei en de stand van natuurlijke bronnen zouden hebben op de menselijke ontwikkeling.13 De conclusies van The Limits of Growth waren zorgwekkend en kwamen op lange termijn grotendeels overeen met die van Ehrlich: ongeremde bevolkingsgroei en de hiermee gepaard gaande vervuiling en schaarste zouden verregaande nadelige consequenties hebben. Grenzen aan de menselijke groei waren onvermijdelijk en moesten een internationaal punt van zorg worden.14 Zowel The Population Bomb als The Limits of Growth gaven 'critical dystopias' weer: pessimistische toekomstvoorspellingen waarvoor het publiek moest waken opdat ze geen bewaarheid zouden worden. Inhoudelijk verschillen deze toekomstbeelden niet veel van de dystopia's die het sciencefictiongenre schetste, met het verschil dat de wetenschappelijke onderbouwing (zelfs in Ehrlichs geval) in deze boeken een sterker gevoel van urgentie leverden dan het werk van de filmindustrie. 
 
De werken van Carson, de Club van Rome en andere auteurs in deze periode hadden een blijvende invloed op hun lezers, bezorgde burgers die de overheid ertoe aanzetten actie te ondernemen om het menselijk leefmilieu niet langer geschonden te laten worden. In de loop van de zeventiger jaren werd er een aantal belangrijke wetten vervaardigd die het milieu moesten beschermen, zoals de National Environmental Policy Act (1970) en de Endangered Species Act (1973).15 Via de hierboven genoemde studies kreeg het publiek 'environmental awareness', wat niet alleen leidde tot verbeterde wetgeving omtrent het milieu, maar ook het ontstaan van organisaties die het publiek met hun activiteiten blijvend op de hoogte hielden van het milieu en de noodzaak ervoor te vechten, zoals de Earth Day festivals (eerste festival 1970) en Greenpeace (opgericht in 1971). 
 
Het is belangwekkend om de rol van technologie bij deze milieuproblematiek te betrekken. Technologie is immers in zekere zin verantwoordelijk voor het veroorzaken van milieuproblematiek. Technologische ontwikkeling zorgt voor een hogere levensstandaard en de welvaart die daarmee gepaard gaat, maar tegelijk ook voor het verlagen van de natuurlijke standaard, dankzij het in cultuur brengen van de natuur voor uitsluitend menselijke belangen. Hoewel technologische ontwikkeling en bevolkingsgroei niet per se samengaan – immers, de bevolking stijgt het snelst in de Derde Wereld onder bevolkingsgroepen die weinig technologie tot hun beschikking hebben – zorgt de hogere levensstandaard die technologie biedt voor meer consumentisme en industrie en de daarmee gepaard gaande vervuiling. Bepaalde technologie, zoals pesticiden of atoomenergie, vormt een grote bedreiging voor het mondiale milieu. Het milieu lijkt weinig baat te hebben bij de menselijke ontwikkeling.

Echter, sinds de jaren zestig is het milieubesef van de mens toegenomen, en daarmee ook diens bereidheid milieuproblemen op te lossen met behulp van technologie. Technische ontwikkeling kan immers ook ten bate van het milieu ingezet worden. Technologie helpt bij het creëren van schone energiebronnen of bij het tegengaan of opruimen van vervuiling. Dit 'technologisch optimisme' is echter frequent gebruikt als argument om niet te stoppen met vervuilen, aangezien technologie alles wel op zou kunnen ruimen.16 Wat dit betreft is het eens temeer een kwestie van hoe technologie gebruikt wordt, en kan niet de vinger naar technologie an sich gewezen worden: technologie is niet de boosdoener, de mens die haar misbruikt is dat. 



 
Het is niet verwonderlijk dat men vertrouwen plaatste in technologie, die milieuproblemen kon oplossen. Desondanks waarschuwden schrijvers het publiek dat er niet teveel vertrouwen in technologie geplaatst moet worden. Technologie alleen kan de problemen niet simpelweg oplossen, hiervoor is internationale bereidheid nodig, zelfs een algehele verandering in het denken over de menselijke rol in het mondiale milieu. Een factor die een aanzet gaf tot een dergelijke verandering in menselijk denken was de 'Blue Marble', de eerste foto van de Aarde gemaakt vanuit de ruimte (gemaakt in 1972).17 Deze foto is symbolisch voor de mogelijkheden van technologie, maar tegelijkertijd haar falen. De mensheid is erin geslaagd de ruimte in te gaan om de wereld in zijn geheel te kunnen overzien. De Aarde blijkt een afgebakend gebied, dat niet oneindig te exploiteren valt: zij is één geheel, en haar ecosysteem wordt in zijn geheel bedreigd door de mensheid. De wereld die de foto toont geeft aan dat er geen fysieke grenzen zijn op Aarde, maar toch kan de mens het niet eens worden over de internationale bestrijding van milieuproblemen. Technologische ontwikkeling is onvoldoende zolang het menselijk denkkader over het milieu niet mee ontwikkelt.18

Wat de milieuproblematiek immers zo problematisch maakt, is haar internationale karakter. De natuur houdt zich niet aan menselijke grenzen, maar is een wereldwijd systeem. Zodoende zal de mensheid op globaal niveau moeten samenwerken om milieuproblemen op te lossen. De verdeeldheid van de mensheid in naties of machtsblokken vormt daarbij een groot obstakel. Het is niet voldoende als enkele landen ecologisch gaan handelen terwijl andere landen ongestoord doorgaan met vervuilen. De bereidheid van landen om samen te werken tegen milieuproblemen liet in de jaren zeventig (en nog steeds) te wensen over, destijds sterker dankzij het antagonisme in de Koude Oorlog. Technologie kan in een dergelijk klimaat niet effectief genoeg de milieuproblematiek bestrijden.
De dystopische, milieubewuste sciencefictionfilms tonen werelden waarin technologie grote mogelijkheden heeft geschapen (ruimtevaart, robots, etc.), maar waarin technologie tegelijk gefaald heeft om milieuproblematiek aan te pakken. De in deze films getoonde problemen zijn grensoverschrijdend, wat erop wijst dat niet de techniek, maar de mens heeft gefaald: de mensheid kan niet samenwerken, waardoor de problemen aanwezig bleven en verergerden, en de hele mensheid hebben getroffen. 
 

1De Steiguer 1997: p. 4
2De Steiguer 1997: p. 1
3Pepper, David. The roots of modern environmentalism. Worcester: Croom Helm Ltd., 1984: p. 15-16
4De Steiguer 1997: p. 18
5De Steiguer 1997: p. 22
6Pepper 1984: p. 15
7Brereton, Pat. Hollywood Utopia: Ecology in Contemporary American Cinema. Bristol: Intellect Books, 2005: p. 26
8De Steiguer 1997: p. 19, 26 / Pepper 1984: p. 16-17
9Brereton 2005: p. 25 / De Steiguer 1997: p. 1, 29
10De Steiguer 1997: p. 3
11De Steiguer 1997: p. 82-83 / Pepper 1984: p. 20
12De Steiguer 1997: p. 84
13Pepper 1984: p. 22-23
14De Steiguer 1997: p. 138
15De jaren zeventig werden getypeerd door het uitvaardigen van een hoeveelheid wetten en de oprichting van verschillende instituties om het milieu beter te beheren en te beschermen, wat aangeeft hoe zeer het milieu in deze tijd een punt van zorg was. Naast de hier genoemde oprichtingen zagen onder andere ook de 'Environmental Protection Agency', de 'Council on Environmental Quality', de 'Federal Water Pollution Control Act' en de 'Wilderness Act' in de zestiger en zeventiger jaren het levenslicht. De Steiguer 1997: p. 153-154
16Dergelijke argumentatie wordt vooral ingezet door industrie en multinationals, waar financieel belang zwaarder weegt dan de staat van het milieu. Pepper 1984: p. 21
17Brereton 2005: p. 140, 151
18De 'Blue Marble' is een symbool voor de eenheid van de Aarde, inclusief de eenheid van de mens en het milieu, maar ook symbolisch voor de kwetsbaarheid van de planeet. Niet voor niets is zij het symbool van Earth Day: de milieubeweging gebruikte de foto om het menselijk denken over de plaats van de mens op de wereld opnieuw te conceptualiseren, zodat men meer bewust was van de grenzen van de wereld en de grenzen die aan het menselijk gebruik van de wereld gesteld moesten worden. Brereton 2005: p. 152

Geen opmerkingen:

Een reactie posten