zaterdag 19 april 2014

Today's Article: It's a mad house!: de dystopische sciencefictionfilm 1968-1977, Part 1

Time for the big one. Posting my master thesis on dystopian and post-apocalyptic science fiction films of the Seventies has been long overdue, so I might as well remedy it now, since I lack the time to write reviews of movies I've recently seen (and I saw a decent score of those). I'm kinda scared to read it after five years, fearing I might not be as proud of it in hindsight as I was when it was freshly completed. Nevertheless, it's an integral part of my college education that deserves to be added to my Article Archives, and probably should have been a lot sooner. It's quite a lengthy piece (a total of 92 pages, though that includes administrative sections like bibliographies and such), so it'll be a while before it's fully posted, but I'm in no hurry. It's a welcome reprieve from my usual droning on about collectible plastic dinosaur figurines based off a certain popular movie, I'm sure.




Abstract

In the years between 1968 and 1977, science fiction movies revelled in a height in popularity unseen since the 1950s, thus establishing a Second Wave of popular and critical success in the genre (the First Wave took place during the fifties). Nevertheless, the movies in this era were marked by the abundance of dark and negative themes and dystopian societies in their stories, reflecting the various crises in Western society (most notably, the United States and the United Kingdom) during that time. The author of 'It's a mad house!': de dystopische sciencefictionfilm 1968-1977', discusses in what ways these movies appropriated negative themes, what messages they relayed to the audience and how they reflected the anxieties, desires and fears of this era. Two main themes are discussed in depth, which the author holds to be the most prominently displayed themes of the genre in this period (though these were definitely not the only themes the science fiction genre addressed): these themes are 'technophobia' and 'environmentalism' respectively. 
 
In the first chapter of this paper, the author discusses various works of other writers also dealing with the science fiction genre during this era: he both praises and criticises these works for what they do and do not say about the genre, defining his own research approach in the process. In the second and third chapter, the author examines the two main themes, putting them in historical context and describing how these themes were addressed in the science fiction genre. In the case of 'technophobia', he notices the predominant use of computers controlling humanity's destiny, resulting in dystopian systems; a second, related, technophobic theme, dealing with robots threatening man's identity, is also described. He concludes this chapter with a casestudy of Colossus: The Forbin Project. Similarly, the author discusses the way environmental issues were incorporated in the science fiction genre, resulting in 'prophetic' movies dealing with dystopian or post-apocalyptic societies in which humanity faces its own demise due to his careless control over the world and its ecosystem. This chapter is concluded with a casestudy of Soylent Green.







Inleiding

Now, the craziest things seem to attract the public. People will pay a fantastic amount of money to see something that is terribly depressing, so everyone starts making super-depressing films and seldom anything else. […] For me, the cinema is essentially for entertainment, not for sending depressing messages. I can't imagine why people want to pay to look into a garbage can.1

Dit citaat van Ray Harryhausen, meester van de stop motion animatietechniek, die in de jaren vijftig triomfen vierde in de Eerste Golf van het sciencefictiongenre met films als The Beast from 20,000 Fathoms (USA: Eugène Lourié, 1953) en Earth VS the Flying Saucers (USA: Fred F. Sears, 1956), geeft aan hoezeer de situatie in de zeventiger jaren verschilde van die in de jaren vijftig. Harryhausen was in de jaren zeventig nog steeds actief, maar zag zich geconfronteerd met toenemende desinteresse in het type romantische avonturenfilms waaraan hij destijds werkte, zoals The Golden Voyage of Sinbad (USA: Gordon Hessler, 1973). Zoals het citaat aantoont, gaf het publiek nu de voorkeur aan “deprimerende” films, die niet alleen als vermaak dienden, zoals dat in de vijftiger jaren de hoofdzaak voor Hollywood was, maar ook een boodschap hadden (of in ieder geval claimden te hebben). In het sciencefictiongenre, Harryhausens vroegere werkgever, komt dit “educatief pessimisme” van deze periode als in geen ander genre naar voren, en dit gegeven zal de focus van deze scriptie zijn.

Na twee omvangrijke papers over sciencefictionfilms geschreven te hebben (respectievelijk It Came from Cold War America en Destination God), of specifieker gezegd, sciencefiction in Harryhausens hoogtijdagen, de jaren vijftig, blijkt mijn fascinatie voor dit genre nog niet uitgedoofd. In deze scriptie wijd ik mij er opnieuw aan. Ditmaal richt ik echter de blik op de jaren zeventig, aangezien ik meen de films uit de jaren vijftig en hun relatie met zowel wetenschap als religie afdoende beschreven te hebben, en bovendien omdat het een logische voortzetting van het onderwerp is. Wanneer men, zij het om persoonlijke of academische redenen (in mijn geval allebei), historisch onderzoek verricht naar het sciencefictiongenre, kan men niet om de zeventiger jaren heen. Dit heeft te maken met het feit dat de populariteit van het sciencefictiongenre een golvend patroon volgde, waarbij de periode 1968-1977 van groot belang is.

Na een ongekende populariteit doorgemaakt te hebben in de vijftiger jaren daalde de interesse voor het sciencefictiongenre eind jaren vijftig en bleef het genre weinig opzienbarend gedurende het grootste gedeelte van het decennium erna, om in 1968 opnieuw alle aandacht te krijgen. Zoals ik beargumenteerde in mijn bachelor-scriptie It Came from Cold War America: wetenschap en Amerikaanse sciencefictionfilms in de vijftiger jaren werd de opkomst van het genre in 1950 veroorzaakt door een combinatie van factoren, met als voornaamste de UFO-rage en de 'space race' tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. In dit decennium kon sciencefiction voor het eerst een zelfstandig filmgenre genoemd worden – hoewel er voorheen ook sciencefictionfilms gemaakt waren, hadden die echter sterke banden met andere genres waardoor het sciencefictiongenre nog niet als apart genre beschouwd kon worden maar het gerekend werd tot horror of 'fantasy'– waardoor ik in deze scriptie sprak van de Eerste Golf in het sciencefictiongenre. Gedurende de vijftiger jaren werd er in relatief korte tijd een ongeëvenaard groot aantal sciencefictionfilms geproduceerd, met als gevolg dat rond 1958 het genre zichzelf zodanig geëxploiteerd had dat het publiek haar interesse verloor en het genre clichématig werd, en niet meer serieus te nemen viel. Dit is vooral te wijten aan een overvloed aan goedkope, snel gedraaide B-films die de status van het genre meer kwaad dan goed deden.2
 
In de zestiger jaren bleef het genre overwegend impopulair, vooral omdat de grote studio's zich er weinig meer mee bezig hielden en de productie van sciencefictionfilms grotendeels in handen bleef van kleine low budget studio's die vooral uit waren op het snel in elkaar draaien van 'cheap thrills' voor het tienerpubliek. Serieuze sciencefiction werd op zeer beperkte schaal vervaardigd, waarbij het effectsspektakel Fantastic Voyage (USA: Richard Fleischer, 1966) of de Europese auteursbenadering in Fahrenheit 451 (UK: François Truffaut, 1966) tot de meest memorabele voorbeelden behoren. Deze situatie bleef onveranderd tot 1968, het jaar waarin twee serieuze sciencefictionfilms uitgroeiden tot enorme successen, bejubeld door filmcritici en omarmd door het publiek: 2001: A Space Odyssey (USA: Stanley Kubrick, 1968) en Planet of the Apes (USA: Franklin J. Schaffner, 1968). Met deze films begon de Tweede Golf, gestimuleerd door zowel hernieuwde interesse van het publiek als de erkenning van filmstudio's dat sciencefiction toch nog geld in het laatje kon brengen.3

De sciencefictionfilms van de Tweede Golf verschillen inhoudelijk veel van de films van de Eerste Golf. De films uit de Eerste Golf behandelden weliswaar serieuze thema's, zoals de angst voor de atoombom en de 'red scare', maar ondanks zulke thema's bleef de sfeer in deze films overwegend luchtig en onderhoudend. Een enkele uitzondering daargelaten werden deze films hoofdzakelijk beschouwd als entertainment en moesten zij zichzelf niet zodanig serieus nemen dat zij het publiek zouden vervreemden. Entertainment was uiteraard ook een doel van de films van de Tweede Golf, maar het merendeel van deze films moest het meer van hun thematische dan van hun onderhoudende waarde hebben. De films van de Tweede Golf waren allerminst luchtig, maar werden gekenmerkt door zware thema's als geweld, racisme en milieuproblemen, in dystopische samenlevingen waarin de mensheid gebukt ging onder repressieve en moorddadige systemen. Er kan zelfs gesproken worden van een algemene tendens tot duisterheid en negativiteit in de Tweede Golf. En waar de mens (of in ieder geval de Amerikaan) in de jaren vijftig zegevierde over de indringers die de (Amerikaanse) samenleving bedreigden, hadden veel films uit de Tweede Golf een onheilspellender einde dat aangaf dat de problemen minder makkelijk aan te pakken waren dan men zou willen.

En juist hierin ligt de situatie die ik in deze scriptie onder de loep wil nemen: waarom zijn deze sciencefictionfilms zo duister? Het is zeer aannemelijk dat de representatie van deze pessimistische thema's verbonden is aan de sociale gebeurtenissen in dit tijdperk. Hoe reflecteren de in deze films behandelde thema's de tijdsgeest van deze periode? Deze vragen zijn de basis voor dit paper, en ik hoop ze uiteindelijk voldoende en steekhoudend te kunnen beantwoorden. 
 
Over welke thema's spreek ik hier? Hoewel het genre een breed scala aan grote en minder grote thema's behelst, concentreer ik me op twee specifieke sociale thema's, respectievelijk 'technofobie' en 'milieuproblematiek'. Deze thema's zijn overkoepelend en kunnen onderverdeeld worden in kleinere thema's. Elk thema is een eigen hoofdstuk toebedeeld waarin dit thema en eventuele subthema's (zoals, in het geval van 'milieuproblematiek', de subthema's 'overbevolking' en 'vervuiling') besproken worden en de status van deze thema's in de door mij behandelde sciencefictionfilms toegelicht wordt, zowel in het genre in het algemeen als in een casestudy van één specifieke film. Uiteraard bespreken sommige films in mijn corpus meerdere thema's, waardoor er sprake is van enige overlap, maar deze indeling zorgt voor een overzichtelijk geheel. Hoewel deze thema's hoogstwaarschijnlijk door de actualiteit van de jaren zeventig zo prominent aanwezig waren in het sciencefictiongenre, waren ze niet per definitie 'nieuw'. Technofobie speelde ook in de jaren vijftig, alsmede in oudere films die tot het sciencefictiongenre gerekend kunnen worden, een aanzienlijke rol. Hetzelfde kan echter niet gezegd worden van milieuproblematiek, dat juist door de actualiteit in de jaren zeventig nadrukkelijk in het genre bespreekbaar kon worden.
De titel van deze scriptie gebruikt de term 'dystopia'. Hoe verhoudt deze term zich tot de besproken thema's? Waar een 'Utopia' een perfecte samenleving is, is een 'dystopia' een imperfecte maatschappij. De films die ik hier bespreek tonen samenlevingen die geheel of gedeeltelijk imperfect zijn: repressieve systemen waarin de mens onvrij is, post-apocalyptische werelden waarin de mensheid in ernstig verval is geraakt en maar met moeite overleeft, of zelfbenoemde Utopische samenlevingen die in stand gehouden worden door het (fysiek of psychologisch) onderdrukken van het individu. Uiteraard is onze eigen hedendaagse samenleving (zowel in de jaren zeventig als tegenwoordig) geenszins perfect, maar deze films draaien hoofdzakelijk om het weergeven van het onjuiste, het onrechtvaardige in de samenleving; de duistere kant van de maatschappij waarin de protagonisten van de films leven, een schaduwzijde waartegen gevochten kan worden, of waaraan juist niet te ontsnappen valt. Zodoende geven deze films 'critical dystopias' weer, in de maatschappij spelende thema's die vergroot worden weergegeven in een culturele tekst, bijvoorbeeld een film, als waarschuwing voor de rampzalige situatie die kan ontstaan als dergelijke thema's genegeerd blijven.4 Jaap Verheul omschrijft deze term als volgt:

Many of these dystopian predictions aim to change the current social trajectory by showing what will happen if there is no change to the course of history. In this way these dystopian predictions not only serve as social warning signals, but are construed as appeals to radical action and intervention.5




Ik zal de tijdsgeest in de jaren zeventig proberen te verbinden met deze term, aangezien de in het sciencefictiongenre getoonde dystopia's exemplarisch lijken voor het 'critical dystopia'. Gaven deze films dergelijke toekomstbeelden als reflectie op de eigen tijd, of als concrete waarschuwing voor wat kon komen? Proberen deze films imperfecties in de eigen samenleving bloot te leggen? Zijn de dystopische samenlevingen uitsluitend negatief, of zit er een logische, positieve kant achter die hun bestaan rechtvaardigt? De eerder genoemde thema's betrekken zulke vragen bij hun weergave van dystopia's in mijn corpus van films: deze thema's zijn een onderdeel van het in de films weergegeven dystopia, soms slechts een klein radertje in het systeem, soms de macht waaraan het dystopia haar bestaansrecht ontleent. Door onderzoek te doen naar de weergave van deze sociale thema's kunnen wij begrijpen waarop het dystopia in het corpus aan films gebaseerd is, en wat het zegt over de tijdsgeest van de hier bestudeerde periode. Evenals voor technofobie geldt dat de weergave van een dystopia niet per definitie nieuw was: al in 1927 verscheen er in de vorm van Metropolis (Duitsland: Fritz Lang, 1927) een sciencefictionfilm die een op alle fronten dystopische samenleving portretteerde. In latere periodes volgden films die vergelijkbare situaties schetsten, zoals Invasion of the Body Snatchers (USA: Don Siegel, 1956) en Fahrenheit 451. Het is echter de prominente aanwezigheid van dystopische sciencefictionfilms in de periode 1968-1977 die zo opmerkelijk is, waardoor een bespreking van de term hier niet achterwege kan blijven.

Welke sciencefictionfilms worden er in deze scriptie behandeld? Uiteraard is het niet zo dat alle sciencefictionfilms in de periode 1968-1977 zich concentreerden op duistere thema's en dystopische systemen. Het merendeel hield zich hier echter mee bezig, waardoor de positievere films die een optimistischer beeld van de toekomst of technologie schetsten als uitzondering op de regel beschouwd kunnen worden. De meer utopisch ingestelde en “vrolijkere” sciencefictionfilms uit deze periode zullen in dit paper slechts beperkt besproken worden, hoewel in sommige positieve sciencefictionfilms bepaalde sociale thema's wel aanwezig zijn, waardoor zij niet geheel achterwege kunnen blijven. Eén film, al eerder genoemd, verdient in dit licht speciale vermelding: 2001: A Space Odyssey is een overwegend utopisch ingestelde film die menselijke ontwikkeling niet per definitie in kwaad daglicht stelt. Desondanks speelt het thema technofobie, in de vorm van de rebellerende en moorddadige computer HAL 9000, een belangrijke rol. Dit, en het feit dat de film de belangrijkste aanzet was voor het in gang zetten van de Tweede Golf, maakt dat 2001: A Space Odyssey in deze scriptie niet mag ontbreken, ook al weken haar navolgers doorgaans af van haar utopische ideologie. 
 
Het voor dit paper gebruikte corpus aan films, een totaal van 29 films, omvat een representatief scala aan sciencefictionfilms uit de periode 1968-1977 dat zich hoofdzakelijk bezig houdt met negatieve sociale thema's. De overkoepelende thema's worden naar mijn mening voldoende geïllustreerd in dit corpus om iets zinnigs over hun weergave in het sciencefictiongenre van deze periode als geheel te kunnen zeggen. De aanwezigheid van deze thema's varieert in mijn corpus van zeer uitvoerig tot onopvallend aanwezig. In tegenstelling tot het corpus aan films in mijn vorige scripties over het sciencefictiongenre in de vijftiger jaren beperk ik me hier niet tot uitsluitend Amerikaanse films, maar betrek ik ook films uit andere westerse landen (vooral het Verenigd Koninkrijk) in mijn onderzoek. Gezien het feit dat Amerika het grootste aantal sciencefictionfilms produceert (zowel destijds als vandaag de dag) is het niet opmerkelijk dat het merendeel van de films in het corpus afkomstig is uit de Verenigde Staten. Uiteraard werden er destijds ook sciencefictionfilms geproduceerd in niet-westerse landen, maar deze films zullen hier niet behandeld worden: gezien de afwijkende ideologische achtergrond waartegen zij vervaardigd werden (alsmede het gebrek aan academisch verricht onderzoek aan en beschikbaarheid van zulke films) zou een apart onderzoek naar dergelijke films beter volstaan. 
 
De hier behandelde periode loopt tot 1977.6 Dit jaartal markeert opnieuw een keerpunt in het genre van de sciencefictionfilm. Zoals 2001: A Space Odyssey en Planet of the Apes hernieuwde interesse voor sciencefiction aanwakkerden in 1968, zo deden twee andere prominente sciencefictionfilms dit in 1977: Star Wars (USA: George Lucas, 1977) en Close Encounters of the Third Kind (USA: Steven Spielberg, 1977). Met deze films werd ook de heersende trend van de dystopische sciencefictionfilm doorbroken.7 Close Encounters of the Third Kind was naar verhouding met films uit voorgaande jaren welhaast volledig utopisch. En hoewel Star Wars wel degelijk een dystopische samenleving portretteerde (het kwade 'Empire'), maakte de sfeer van ernst en sociale onrust plaats voor een atmosfeer van spectaculair vermaak en luchtigheid: de film was niet bedoeld als serieus pamflet, maar portretteerde zich naar de avontuurlijke 'serials' uit de dertiger jaren. Na een periode van tien jaar waarin sciencefictionfilms zich hoofdzakelijk concentreerden op “de boodschap” hoefden zij nu geen zwaar te verteren thema's te behandelen om aanspreekbaar voor het publiek te zijn: sciencefiction mocht weer op de ouderwetse manier 'leuk' gevonden worden (een ontwikkeling die Harryhausen ongetwijfeld toegejuicht zou hebben).8
 
Dit nieuwe type sciencefictionfilms zorgde voor een Derde Golf in het sciencefictiongenre, hoewel het in tegenstelling tot bij de Eerste en Tweede Golf moeilijk is te spreken van een daadwerkelijke “golf”: het sciencefictiongenre is sindsdien immer populair gebleven en nooit meer terug naar de marge gedrukt. Bovendien, in tegenstelling tot in de Eerste Golf werd de markt niet meer snel verzadigd door een groot aanbod aan sciencefictionfilms in betrekkelijk korte tijd. 2001 en Planet of the Apes hadden dankzij hun aanbod aan dure special effects ervoor gezorgd dat het budget dat nu nodig was om een geslaagde sciencefictionfilm te kunnen produceren te groot was voor de meeste kleinere producenten (wat niet uitsluit dat het niet geprobeerd werd, meestal zonder noemenswaardig resultaat).9 De nadruk op visueel overweldigende effecten werd in het genre steeds groter, en dankzij Star Wars werd de lat voor dergelijke effecten nog hoger gelegd. Wat betreft thematische inhoud, uiteraard werden er ook na 1977 nog grimmige sciencefictionfilms geproduceerd die zich bezig hielden met de sociale thema's die in dit paper de boventoon voeren (of met andere thema's), zoals technofobie in Blade Runner (USA: Ridley Scott, 1982) of Minority Report (USA: Steven Spielberg, 2002) maar een algeheel dominante sfeer van duisterheid zoals in de periode 1968-1977 heeft zich sindsdien niet meer voorgedaan in het sciencefictiongenre.



1Harryhausen geciteerd in: Brosnan, John. Movie Magic: the Story of Special Effects in the Cinema. Londen, MacDonald, 1974: p. 176
2Anderson, Craig W. Science Fiction Films of the Seventies. Jefferson: McFarland & Company Inc., 1985: p.7
3Anderson 1985: p. 9. Hoewel Planet of the Apes hogere opbrengsten had en studio's er dus eerder toe neigde sciencefictionfilms te produceren dan 2001: A Space Odyssey, is het de laatste film die als het beginpunt van de Tweede Golf wordt gezien. Deze film was een 'stijlbreuk' met voorgaande sciencefictionfilms: 2001 was serieus, wetenschappelijk verantwoord en stilistisch geslaagd. John Baxter spreekt in verband met 2001 niet ten onrechte over een renaissance van het genre. Baxter, John. Science fiction in the cinema. New York, A.S. Barnes & Co., 1970: p. 171, 184
4De term 'critical dystopia' is van Lyman Tower Sargent,die erover spreekt in verband met sciencefictionliteratuur, maar de term is naar mijn mening evengoed toepasbaar op sciencefictionfilm. In: Verheul, Jaap. Dreams of Paradise, Visions of Apocalypse: Utopia and Dystopia in American Culture. Amsterdam: VU University Press, 2004: p. 2
5Verheul 2004: p. 2
6De meest recente film uit het corpus is het technofobische Demon Seed (USA: Donald Cammell, 1977), die haar première beleefde in april 1977. Star Wars werd een maand later uitgebracht. In deze scriptie wordt uitsluitend aandacht besteed aan films van voor Star Wars, aangezien deze film beschouwd wordt als de film die voor een breuk met de hier besproken Tweede Golf in het sciencefictiongenre zorgde.
7Dean, Joan F. 'Between 2001 and Star Wars.' Journal of Popular Film and Television, nr. 1 (1978): p. 40
8Anderson 1985: p. 163
9Anderson 1985: p. 11

Geen opmerkingen:

Een reactie posten